(2011) Recensie: Ferguson-Lees J, ... (et al), 2011. A Field Guide to Monitoring Nests. LIMOSA 84 (3): 142-142.
A Field Guide to Monitoring Nests
Ferguson-Lees J., R. Castell & D. Leech
2011. British Trust for Ornithology, Thetford UK.
ISBN 978-1-906204-79-2. 272 blz.
In Nederland is de kunst van het vinden
van nesten grotendeels uitgestorven. Waar
je in excursieverslagen in Limosa's en Ardea's
uit de eerste helft van de ECe eeuw
nog bijna achteloos kunt lezen dat men
tijdens een pauze even een paar nesten
van de Sprinkhaanzanger vindt, weet de
moderne vogelaar het nest van een Heggenmus
niet te onderscheiden van dat van
een Spotvogel. Dat heeft veel te maken
met veranderde interesses binnen de ornithologie.
De 'oude generaties' moesten
het veelal doen met gebrekkig optisch materiaal,
weinig vrije tijd en beperkte vervoermiddelen;
twitchen of reizen naar
verre landen was er niet bij en het opzoeken
van nesten was voor hen een doodnormale
manier om met vogels bezig te
zijn. Bovendien stond men anders tegenover
begrippen zoals 'broedzekerheid' dan
tegenwoordig. Zijn we nu bij inventarisaties
tevreden met de herhaalde (en soms
zelfs eenmalige) waarneming van territoriaal
gedrag, vogelaars van de oude stempel
waren pas overtuigd als ze het nest
gevonden hadden. Dat ze dat trucje beheersten
vloeit mede voort uit de eeuwenoude
traditie van het eieren zoeken
door vooral jongens. Waar dat voor de
meesten niet meer betekende dan een
kortstondige periode van vermaak in de
natuur, groeide dat bij anderen uit tot het
aanleggen van collecties en een diepgaande
kennis van de broedgewoonten
van allerlei vogelsoorten.
Dat die kennis inmiddels grotendeels
verdwenen is, heeft niet alleen te maken
met de veranderingen in de cultuur van
het vogelen. Het is ook krachtig bevorderd
door het idee dat "een gevonden nest een
verloren nest" is. Dit standpunt, gepropageerd
door vele vogelbeschermers, heeft
een kern van waarheid (indien onzorgvuldig
bij het nest wordt opgetreden) en
klinkt logisch, maar is in zijn algemeenheid
onjuist. Mits goed gepland en zorgvuldig
uitgevoerd is nestonderzoek doorgaans
onschadelijk voor de betrokken
vogels, zo tonen vele studies aan (overzicht
o.a. in Current Ornithology L, DLLE,
IF-DCG). Wel dient uiterste omzichtigheid
te worden betracht bij bepaalde gevoelige
soorten en habitats. Een bekend voorbeeld
vormen de verhoogde predatierisico's
van nesten op de toendra en, dichter
bij huis, weidevogels in ons moderne polderlandschap.
Het is jammer dat het zoeken van nesten
in onbruik en diskrediet is geraakt. De
broedcyclus vormt immers een wezenlijk
onderdeel van het vogelleven, en het
broedsucces bepaalt - samen met factoren
als sterfte en dispersie - mede de stand in
het volgende jaar. Afgeleide methoden om
broedsucces te meten, zoals ringen op CES
(Constant Effort Site) -locaties, geven een
goed idee van het aandeel jongen direct
na de broedtijd. Ze kunnen echter niet verklaren
waarom er bijvoorbeeld in een bepaald
jaar zo weinig jonge Kleine Karekieten
rondvliegen: zijn veel nesten mislukt
door het slechte weer, predatie of andere
oorzaken? Mede om deze redenen is SOVON
Vogelonderzoek Nederland in DLLH
begonnen met het Nestkaartenproject,
gestimuleerd door een actie van Rob Bijlsma
en Willem van Manen. Het project,
waarbij de lotgevallen van individuele
nesten worden geregistreerd, loopt goed
wat betreft soortgroepen waarvoor specialisten
zich inzetten zoals roofvogels
(Werkgroep Roofvogels Nederland), weidevogels
(vele lokale werkgroepen en individuele
vrijwilligers) en nestkastbewonende
soorten (waarnemers sinds kort
weer verenigd in een landelijke werkgroep).
Van veel soorten, en zeker de lastiger
te vinden zangvogels, is het aantal jaarlijks
binnenkomende kaarten echter
mager tot ontbrekend. De redenen hiervoor
zijn reeds genoemd. Het is ook lastig
om je de kennis eigen te maken om nesten
te vinden. Hoewel er niets gaat boven het
zelf opdoen van ervaring, kunnen de aanwijzingen
van meer ervaren nestenzoekers
het verlossende zetje geven. In dat
kader is er nu een fantastisch hulpmiddel
beschikbaar!
De Britten mogen dan klagen dat ook bij
hen het nesten zoeken in onbruik is geraakt
(dit was de reden om dit boek samen
te stellen): we hebben het over een
heel andere orde van grootte dan bij ons.
In het Verenigd Koninkrijk worden al vanaf
DLFL nestgegevens centraal ingezameld.
Het begon met de Hatching and fledging
enquiry, die later opging in het Nest Record
Scheme (lichtend voorbeeld voor ons eigen
Nestkaartenproject). Het is daarmee
het oudste monitoringsysteem ter wereld
in zijn soort. Ondanks teruglopende medewerking
komen jaarlijks nog altijd
FE CCC nestkaarten binnen. Mede hierdoor
is bij de Britten de kennis omtrent broedgewoonten
minder verdampt dan bij ons.
Dit boek vormt een uitstekende leidraad
en een onuitputtelijke bron van inspiratie
voor wie zich op het pad van het nesten
zoeken wil begeven.
Het boek opent met algemene hoofdstukken
waarin de verschillende basistechnieken
van het nesten zoeken beschreven
worden ('koud zoeken', terugkeer
naar het nest volgen). Hierbij wordt veel
aandacht besteed aan het vermijden van
verstoring (logisch, want aan verstoorde
nesten heeft niemand iets, nog los van het ethische aspect) en komt ook de wettelijke
inkadering aan bod. Daarna volgt een
uitgebreid hoofdstuk met aanwijzingen
per soort, veelal voorafgegaan door een
paragraaf waarin een groep behandeld
wordt, bijv. watervogels, roofvogels, duiven,
zangers en vinken. In totaal worden
DGI soorten beschreven (en twee van de
drie auteurs hebben van al die soorten wel
eens een nest gezien!). Ongeveer KH soorten
die erg schaars zijn en/of speciale bescherming
genieten zijn niet opgenomen
omdat hierbij een aparte vergunning voor
nestonderzoek nodig is. Dat is jammer,
maar er blijft nog ongelooflijk veel over.
Op één, soms twee pagina's per soort
weten de auteurs buitengewoon veel nuttige
informatie te verschaffen. Gegevens
over de timing van het broeden, aantal
broedsels, legselgrootte, broedduur, nestjongenperiode
en - eveneens zinvol - aantal
jaarlijks ingezonden kaarten zijn te vinden
in een grafiek en box. Standplaats en
constructie van het nest en uiterlijk van eieren
en jongen worden zowel beschreven
als in kleine foto's weergegeven. Het misschien
belangrijkste deel, hoe het nest te
vinden, wordt beknopt maar afdoende beschreven.
Wie het boekje Finding nests uit
DLHF in huis heeft, geschreven door Bruce
Campbell aan wie het boek mede is opgedragen,
zal bij veel soorten overeenkomsten
opmerken. Dit kan worden beschouwd
als een compliment voor
Campbell's collector's item.
Hoewel de gegevens betrekking hebben
op de Britse situatie, gaat deze in de
meeste gevallen ook voor Nederland op.
Bij de ca. EC soorten waarbij ikzelf over
een ervaring beschik met tientallen tot
honderden nesten, trof ik geen zaken aan
die me vreemd voorkwamen. Ik kan niet
beoordelen of dat misschien iets anders
ligt bij bijvoorbeeld enkele weidevogels,
die in ons land deels een andere situatie
aantreffen dan op de Britse Eilanden.
Deze gids maakt waar wat hij belooft
en is in alle opzichten een aanrader voor
wie met nestonderzoek bezig is of dat zou
willen doen. En zelfs voor vogelaars die
dat niet van plan zijn, is het boek aan te bevelen.
Is het bijvoorbeeld als broedvogelteller
niet razend interessant om te weten
dat het mannetje Fluiter zijn fanatieke
zang na de paring inperkt tot enkele sessies
aan het begin of einde van de dag,
terwijl het broedende vrouwtje elke FC-
GH minuten het legsel verlaat om een minuut
of tien te foerageren, daarna terugkerend
met een herhaald puu roepje?
Door beter op het gedrag van broedvogels
te letten én dat gedrag goed te kunnen
interpreteren, kan er ook voor de
meest doorgewinterde teller nog een wereld
opengaan.
Recensie van Fred Hustings
[gratis pdf] [english summary]
|