(2011) Recensie: Knaus P, ... (et al), 2011. Historischer Brutvogelatlas - Die Verbreitung der Schweizer Brutvögel seit 1950. LIMOSA 84 (4): 184-184.
Historischer Brutvogelatlas
Die Verbreitung der Schweizer Brutvögel seit 1950.
Knaus P., R. Graf, J. Guélat, H. Keller,
H. Schmid & N. Zbinden
2011. Schweizerische Vogelwarte, Sempach.
ISBN 978-3-9523006-7-1, 336 pp.
Regionale en landelijke atlasprojecten worden
steeds geavanceerder. Gewapend met
nieuwe GIS-technieken en een steeds beter
onderlegd corps vrijwilligers worden almaar
fraaiere eindproducten neergelegd. Een vergelijking
met eerdere projecten maakt steevast
deel uit van deze atlasprojecten. Terecht
natuurlijk: zo kunnen we een glimp opvangen
van de langetermijnontwikkelingen, die
van groot belang zijn om de gevolgen van
klimaatverandering, de grote veranderingen
in de landbouw en grootschalige urbanisatie
op broedvogelpopulaties te schetsen. Hoe
verder de tijd voortschrijdt, hoe groter ook
de behoefte aan stevige ijkpunten uit het
verleden lijkt te worden. Probleem daarbij is
dat die informatie uit het verleden qua volledigheid
en systematiek moeilijk te vergelijken
is met de hedendaagse atlaswerkzaamheden.
Toch zijn er al moedige
pogingen in die richting gewaagd, met als
mijlpaal wellicht de Britse Historisch Atlas
voor 1895-1900, waar de op het niveau van
graafschappen gepresenteerde informatie
niet altijd volledig, maar wel bijzonder boeiend
is.
De Zwitsers komen nu met een boekwerk
waarin minder ver terug wordt gegaan in de
tijd, maar wel is gewerkt met harde data op
het niveau van atlasblokken van 10x10 kilometer.
Pogingen om met behulp van modellering
een goed beeld te verkrijgen vielen
tegen, maar speurwerk in regionale en landelijke
archieven, artikelen in tijdschriften,
het boek over broedvogels van Zwitserland
uit 1962 en interviews met krasse oude veldornithologen
leverden een schat aan informatie
op, waarmee voor de periode 1950-
1959 een heel behoorlijk verspreidingsbeeld
kon worden geschetst. Daarbij werd de focus
gelegd op de categorie soorten tussen zeldzaam
en algemeen. Het zijn ook vooral deze
soorten die uitgebreid worden besproken in
het boek. De verzamelde informatie wordt
gelegd naast de resultaten van de landelijke
atlasprojecten uit 1972-76 en 1993-96. Dat
levert bijzonder boeiende kaarten, berekeningen
en beschrijvingen op.
In een inleidend hoofdstuk worden de resultaten
op een rij gezet en gekoppeld aan
planologische en klimatologische ontwikkelingen.
Het meest opmerkelijke resultaat is
toch wel de forse contractie van een keur
aan typische soorten van het agrarisch gebied
in grote delen van het heuvelachtige
noorden en midden van het land. Afnames
van meer dan 75% - gemeten in het aantal
bezette atlasblokken - zijn vastgesteld bij
liefst 34 van de 45 kenmerkende soorten van
dit cultuurlandschap. Drie soorten, te weten
Grauwe Kiekendief, Kleine Klapekster en
Klapekster, zijn inmiddels geheel verdwenen,
terwijl een bijzonder sterke afname werd
vastgesteld bij Roodkop klauwier, Kwartelkoning,
Steenuil, Hop en Patrijs.
Kleine klapeksters waren tot het einde van
de negentiende eeuw gewone broedvogels
in de lagere delen van Zwitserland. Eind jaren
vijftig was de populatie al danig verschrompeld.
Kwartelkoning, Steenuil, Patrijs en Hop
kenden begin jaren vijftig nog een wijde verspreiding
in Midden- en Noord-Zwitserland;
anno jaren negentig was daar niet veel meer
van over. Patrijzen staan zelfs op de rand van
uitsterven en worden momenteel met herintroducties
binnenboord gehouden. Sinds de
jaren vijftig vertoont de verspreiding van
Paapje, Draaihals, Grauwe Gors en Boompieper
een sterke contractie, terwijl bij Torenvalk,
Veldleeuwerik en Gekraagde Roodstaart
in de jaren negentig ook gaten in de tot dan
toe complete verspreiding begonnen te vallen;
een duidelijke indicatie voor de fors teruggelopen
aantallen. Tegenover deze teloorgang
staan bescheiden lichtpuntjes zoals
de toename van Ooievaar (herintroductie) en
Rode Wouw (stoppen vervolging), terwijl
soorten als Witte Kwikstaart en Graspieper
tussen de jaren vijftig en de jaren zeventig
toenamen, maar inmiddels weer een ongunstige
ontwikkeling vertonen. Dat het totaalbeeld
van cultuurlandvogels tussen de jaren
vijftig en de jaren negentig een sterk negatieve
balans vertoont, is echter zonneklaar.
Een aantal riet- en moerasvogels zoals Watersnip
en Wulp vertonen eveneens een negatieve
ontwikkeling, maar daar tegenover
staat de toename of vestiging van een aantal
soorten eenden (o.a. Kuif- en Krooneend),
Geelpootmeeuw en Baardman. Bij bosvogels
was de areaalverandering over het algemeen
gering, al moesten Hazel- en Auerhoen wel
een veer laten. De informatie over het voor
ons wellicht meest tot de verbeelding sprekende
habitat, de alpiene zone, komt er wat
bekaaid van af, deels omdat uit deze hoek
wat minder data uit de jaren vijftig boven
water kwamen. Een bespreking van het Alpensneeuwhoen
ontbreekt derhalve, al werd
het bestand in de atlas van 1993-1996 als
"recht stabil" omschreven. Bij de wel beschreven
Steenpatrijs is sprake van een contractie
langs de noordrand van de Alpen, een beeld
dat we terugzien bij de Alpenkraai. Interessant
is ook de ontwikkeling bij een van dé
voorbeeldparen qua klimaatverandering,
Spotvogel en Orpheusspotvogel: waar de
eerste duidelijk terrein verliest rukt de
tweede die in de jaren vijftig nog volledig
ontbrak sterk op.
De conclusie: ondanks de onevenwichtigheden
in methodiek en uitwerking is de
terugblik in deze publicatie zowel vanuit wetenschappelijk
vanuit als beschermings oogpunt
een belangrijke stap vooruit. Bij het lezen
van de atlas bekroop me meermaals de
idee: "waarom ontbreekt een dergelijke publicatie
in Nederland?". De relevantie is immers
ook bij ons absoluut aanwezig. Misschien
een inspirerende gedachte nu SOVON
op het punt staat een nieuw atlasproject op
te starten: waarom niet naast vooruit ook bij
ons gedegen achteruit kijken?
Recensie van Jan Willem Vergeer
[gratis pdf] [english summary]
|