VERKADE H (2009) Influx van Houtsnippen langs de Hollandse kust in januari 2009.. LIMOSA 82 (1): 26-28.
Nederland beleefde in de eerste decade van januari 2009 de
koudste periode sinds januari 1997 (bron: KNMI). In het
zuidoosten van Nederland zakte de temperatuur op meerdere
nachten tot onder -20 °C. Verder naar het oosten, in het
midden en zuiden van Duitsland en Polen, werden zeer lage
waarden gemeten tot -30 °C, terwijl het in Noord-Europa
naar verhouding wat minder koud was. In het zuidoosten
van Nederland lag een sneeuwtapijt dat 10-20 cm dik was.
In Duitsland en Polen lag plaatselijk een halve meter
sneeuw. Zoals gebruikelijk in vorstperioden was het in de
Nederlandse kuststrook een stuk milder en sneeuwvrij.
Onder dergelijke omstandigheden concentreren zich hier
vaak Watersnippen Gallinago gallinago en Bokjes Lymnocryptes
minimus rond de ijsvrije kwelslootjes langs binnenduinranden.
Een wandeling op 11 januari langs de binnenduinrand in
Noordwijk (Z-H) leverde negen Watersnippen op. Veel verrassender
was echter het aantal Houtsnippen Scolopax rusticola.
Na 500 meter lopen stond de teller op 73 (tabel 1).
Meerdere malen vlogen 'groepen' van tot wel 12 exemplaren
tegelijk op. Opvallend was dat de meerderheid van de vogels
in westelijke richting wegvloog, dus richting de
Noordzeekust. Het talud van de binnenduinrand werd niet
beklommen, dit zou waarschijnlijk nog grotere aantallen
hebben opgeleverd.
Het getelde gebied ligt tussen de woonkernen Noordwijk-
Binnen en Noordwijk aan Zee en staat plaatselijk bekend als
'het Middengebied'. Het talud is steil en tot ca. 50 meter
breed, begroeid met hakhout en de bodem voornamelijk
bedekt met Klimop Hedera helix. Aan de voet grenst het aan
een sinds enkele jaren gesloten buitenzwembad. Een ander
deel grenst aan een deels verlaten en verruigd volkstuincomplex.
Het gebied is zo'n 5 ha groot en ligt op 700 m van
de Noordzeekust. Het is vrij toegankelijk,maar wordt weinig
bezocht.
De vraag rees of op meerdere plekken sprake was van een
opmerkelijke concentratie van Houtsnippen. Daarom werd
ook een bezoek gebracht aan het landgoed Offem, een land
goed van 28 ha gelegen op 2500mvan de Noordzeekust, direct
ten oosten van de kern van Noordwijk-Binnen. Offem is
particulier bezit en niet toegankelijk voor publiek. De beplanting
bestaat deels uit oude beuken- en eikenlanen met
een ondergroei van rododendron Rhododendron sp. en deels
uit hakhoutbos met plaatselijk ondoordringbare onderbegroeiing
van braam Rubus sp. Hier werden 35 Houtsnippen
geteld. De meeste vogels zaten langs de bosranden aan de
noord- en zuidzijde. De grootste groep bestond uit vier
exemplaren. Een eerdere wandeling op 1 januari leverde
geen enkele Houtsnip op.
Al snel bleek dat ook elders langs de Hollandse kust opvallend
hoge aantallen werden waargenomen, zoals op 11 januari
in de Amsterdamse Waterleidingduinen (N-H) minstens 24
vogels (A. Marijnis, E. Teunissen en J. Zonneveld) en op de
Maasvlakte (Z-H) 45 (waarneming.nl). Op 12 januari telde A.
Steenvoorden 75 Houtsnippen op het terrein van de 'Willem
v.d. Bergh', een instelling voor verstandelijk gehandicapten iets
ten zuiden van Noordwijk.Uit de gegevens vanwaarneming.nl
bleek ook een verhoogd aantal vogels in het binnenland ,maar
daar ging het omhoog uit enkele vogels per locatie.
Na 11 januari was het, zeker inWest-Nederland, vrij abrupt
gedaan met het winterse weer. In de twee volgende weekenden
werden zowel langs de binnenduinrand als op Offem
opnieuw dezelfde routes gelopen. Het weekend van 18 januari
leverde langs de binnenduinrand slechts één en op
Offem nog 17 Houtsnippen op. In het daaropvolgende
weekend van 25 januari leek de situatie weer genormaliseerd.
Langs de binnenduinrand zaten nog twee Houtsnippen,
waaronder een verzwakt exemplaar, terwijl op
Offem geen enkele vogel meer werd gevonden.
Houtsnippen trekken voornamelijk in de maanden oktober
en november vanuit hun broedgebieden in Scandinavië
naar hun winterkwartieren op de Britse Eilanden, West-
Frankrijk en Zuid-Europa (Glutz von Blotzheim et al. 1977).
Als noordgrens van het overwinteringgebied wordt de januari-
isotherm van 2 °C aangegeven. Nederland ligt aan de
rand van het reguliere overwinteringsgebied, en de doortrek
is doorgaans opvallender dan het wintervoorkomen. De
omvang van de doortrek lijkt deels weersafhankelijk te zijn.
Onderzoek in de Haagse duinen in de jaren zeventig en
vroege jaren tachtig bracht aan het licht dat inval van vorst
in oktober en november in Scandinavië verhoogde aantallen
doortrekkers oplevert (Remeeus 1984).
Ook het voorkomen in de winter kent weersinvloeden.
Tijdens zachte winters blijven vermoedelijk aanzienlijke aantallen
overwinteren, in ieder geval in de kuststrook (schattingen
150-200 vogels op Texel, minstens 200 op Ameland en
200-300 op Walcheren; Bijlsma et al. 2001). De vogels vallen
onder dergelijke weersomstandigheden echter weinig op,
aangezien ze overdag in het bos blijven en pas 's nachts foerageergebieden
(vooral graslanden) opzoeken. Anders is het
bij een krachtige vorstinval. Deze kan gepaard gaanmet een
tijdelijk versterkt optreden, vooral langs de Nederlandse
kust. Zo werden bij Nes op Ameland op 21-23 december
1986 65 Houtsnippen geteld in bos (dichtheid tenminste 0.5
per ha) en duin (0.1-0.2 per ha) (A.J. van Dijk). Ook de waarneming
van "ten minste 100 vermoeide Houtsnippen" in de
bossen van Schiermonnikoog op 15 januari 2002 (Stuurgroep
Avifauna Schiermonnikoog 2005) werd voorafgegaan
door een periode met vorst en sneeuw in delen van West-
Europa, inclusief Nederland. Geregeld verschijnen onder zulke
weersomstandigheden Houtsnippen in tuinen, op kustverdedigingswerken
of op het strand, terwijl waarnemingen
van over zee vliegende exemplaren niet zeldzaam zijn. Het
zal vermoedelijk deels gaan om lokale overwinteraars die
onder extreme weersomstandigheden op zoekmoeten naar
geschikte foerageergebieden (en daarbij beter zichtbaar
worden dan onder zachte weersomstandigheden), deels
ook om trekkers van elders (vorstvlucht). Een deel van deze
vogels slaagt erin om nog weg te komen, zoals blijkt uit een
op 15 december 1962 op Texel geringde vogel die een dag
later de Noordzee overgestoken was (Dijksen 1996). Een
deel van de vogels blijft echter achter, en onder hen treedt
verhoogde sterfte op wanneer de vorst lang aanhoudt. Zo
werden in de winter 1962/63 op Texel ten minste 20-30
dode exemplaren gevonden (Dijksen 1996). In Groot-Brittannië
blijken onder ijzige omstandigheden lokale overwinteraars
en trekkers van elders een verschillende strategie aan
te houden. Overwinteraars van lokale origine proberen het
ter plekke uit te houden, profiterend van hun terreinkennis,
terwijl trekkers zich meer nomadisch gedragen en ijsvrije
gebieden proberen te vinden (Hoodless 2002).
De aantallen Houtsnippen begin januari 2009 bij Noordwijk
duiden op een heuse influx. Het is zeer welmogelijk dat
rond 11 januari vele duizenden vogels hun toevlucht hebben
gezocht in de Hollandse kuststrook. Het grote verschil in
dichtheid tussen de binnenduinrand en het iets verder land-
inwaarts gelegen landgoed Offemvormt een aanwijzing dat
er sprake was van stuwing langs de Noordzeekust. De influx
kan als kort maar krachtig worden omschreven. De vogels
langs de binnenduinrand waren na een week alweer verdwenen.
In Offem verliep de aftocht iets trager, maar ook
daar was er na twee weken niets meer van de Houtsnippen
te merken. Het ontbreken van Houtsnippen op Offem op 1
januari suggereert dat ook de aankomst van de vogels in
slechts korte tijd plaatsvond. Het blijft onduidelijk wat er
met de vogels gebeurd is: weggetrokken of ter plaatse gebleven,
gestorven dan wel zich onopvallender gedragend.
Dat Houtsnippen onder plotselinge winterse omstandigheden
in ons land talrijker worden waargenomen is niet
nieuw. De influx van begin 2009 lijkt echter bijzonder krachtig
te zijn geweest, zelfs wanneer in aanmerking wordt genomen
dat er amper kwantitatieve informatie beschikbaar is
over eerdere influxen. De omvang van de influx in 2009 kan
misschien verklaard worden door een toegenomen neiging
om ten noorden en oosten van ons land te overwinteren. We
hebben inmiddels immers een ongewoon lange serie van elf
zachte winters achter de rug (1997/98 – 2007/08), die algemeen
gezien wordt als onderdeel van een structurele en
mondiale klimaatopwarming. Het is bekend dat verschillende
watervogelsoorten hun overwinteringsareaal opschuiven
onder invloed van deze klimaatverandering (o.a. Austin
& Rehfish 2005), en dit zou ook kunnen gelden voor de
Houtsnip. Het is aannemelijk dat de kritische grens voor
overwintering (januari-isothermvan 2 °C) in noordoostelijke
richting is opgeschoven. Een serieuze vorstinval leidt in dat
geval tot een grotere toevloed van vogels naar gebieden
met mildere omstandigheden. Wanneer dit klopt en de tendens
naar zachtere winters doorzet, zullen de (schaarser
wordende) toekomstige winteraanvallen vaker tot een invasie
van Houtsnippen in Nederland kunnen leiden.
[pdf alleen voor leden] [english summary]
|