BRANDWIJK H VAN, NIJMAN V, PRINS TG &: ROSELAAR CS (2005) Betrouwbaarheid van geslachtsbepalingen in musea: commentaar op Jukema (20005). LIMOSA 78 (3): 113-114.
In het artikel 'Balgen van Sneeuwgorzen bestudeerd:
hoe betrouwbaar zijn geslachtsbepalingen
in musea?' signaleert Jukema (2005) een
probleem bij de geslachtsbepaling van balgen
van Sneeuwgorzen Plectrophenax nivalis: het
op het label genoemde geslacht komt in een
aantal gevallen niet overeen met uiterlijke kenmerken.
Vervolgens schat hij, door de geslachtsbepaling
aan de hand van uiterlijke kenmerken
als waarheid aan te nemen, het aandeel
fout gelabelde vogels op 7%. Hij vermoedt dat
onzorgvuldig werk van preparateurs de oorzaak
is van dit probleem en suggereert een verbetering
in de vorm van moderne moleculaire technieken.
Werkend in één van de grotere zoölogische
musea in Nederland, het Zoölogisch
Museum van de Universiteit van Amsterdam
(ZMA), waarvan Jukema (2005) een deel van de
collectie specimens bestudeerde, vinden wij
het noodzakelijk onze werkwijze met betrekking
tot geslachtsbepaling van vogels nader te verklaren
en tevens een aantal kanttekeningen bij
Jukema's conclusies te plaatsen.
In het ZMA wordt sinds de komst van Prof.
K.H. Voous in 1946 van alle uit balgen afkomstige
bouten, indien nodig met behulp van een binoculair,
de sekse bepaald door minimaal twee
personen, waaronder de preparateur. Tevens
wordt de conditie van de gonaden beschreven.
De huiden zijn hierbij niet aanwezig, om beïnvloeding
door het verenkleed te voorkomen. Bij
twijfel in het team wordt er geen sekse op het
etiket ingevuld. Er is dus absoluut geen sprake
van dat "...museumpreparateurs waarschijnlijk
gemakshalve vaak globaal op het uiterlijk van
de voor hen liggende vogel afgaan bij de geslachtsbepaling...",
zoals Jukema oppert.
Dat geslachtsaanduidingen op het label van
balgen in musea niet altijd correct zijn is een bekend
gegeven (Prys-Jones 1976, Knox & Walters
1992, Lee & Griffiths 2003) en elke gebruiker
van collecties dient hiervan op de hoogte te
zijn. Met name labels van oude balgen en die labels
waarop alleen de sekse staat aangegeven
maar niet de conditie van de gonaden geven
geen volledige zekerheid. Van de 71 Sneeuwgorzen
in het ZMA die sinds 1946 door eigen
personeel zijn geprepareerd en gesekst zijn er
drie (4%) waarvan de uiterlijke kenmerken in tegenspraak
lijken te zijn met de gegevens op het
label. Van het totaal van 121 Sneeuwgorzen in
het ZMA verzameld in de periode 1846-1996 tonen
12 (10%) een schijnbare discrepantie tussen
opgegeven sekse en verenkleed. Negen
van deze vogels zijn afkomstig uit collecties die
door anderen als reeds opgezette of geprepareerde
exemplaren aan het ZMA zijn geschonken
of die van anderen zijn aangekocht. Zo lijkt
bij de door Jukema (2005) genoemde exemplaren
ZMA 30551 en ZMA 30553 uit 1846 (als opgezette
vogels geschonken door de gebroeders
H.W. en G.M. de Graaf) inderdaad de
sekse fout op het label vermeld: het 'mannetje'
is een vrouwtje en omgekeerd, en mogelijk zijn
de etiketten vóór binnenkomst op het ZMA verwisseld.
Het is onze taak om de ca. 60 000 vogelspecimens
in het ZMA, waarvan een deel afkomstig
is van donaties en reeds gebalgd was
door derden, optimaal te beheren en toegankelijk
te maken voor onderzoekers. Wij kunnen
echter niet garant staan voor informatie verzameld
door derden en het is aan de individuele
onderzoeker zelf om de gegevens op labels op
hun merites te beoordelen.
De door Jukema (2005) aangehaalde kenmerken
waarop Sneeuwgorzen met zekerheid
zijn te seksen (kleur en tekening van de achterhoofddekveertjes
en de middelste vleugeldekveren)
zijn in de praktijk variabeler dan Jukema
doet voorkomen. Ze vertonen aanzienlijke leeftijds-
en geografische variatie en leiden naar onze
mening niet tot een feilloze geslachtsbepaling.
Afmetingen (balgmaten mannetjes: vleugel
107-119 mm, staart 63-73 mm, N=126; vrouwtes:
vleugel 100-110 mm, staart 57-65 mm,
N=127; alle Atlantische tot West-Siberische ondersoorten;
vleugel vers 2% langer) en ondervleugelcontrast
(zwartere en contrastrijkere
handpentoppen bij mannetjes, vagere grijzere
bij vrouwtjes) lijken betere kenmerken, al blijven
er altijd een paar individuen over die de
'verkeerde' ondervleugel combineren met de
'verkeerde' vleugelmaat of hoeveelheid wit op
het lichaam. Saillant detail is dat één van de
acht specimens (12,5%) uit het ZMA waarvan volgens Jukema (2005) het geslacht op het label
niet overeenkomt met de uiterlijke kenmerken
(ZMA 34 440, volgens Jukema een mannetje)
ons inziens ontegenzeglijk een vrouwtje is
(vleugel 104 mm, staart 57 mm, relatief vage
grijze onderzijde handpentoppen, armpendekveren
zwart met witte veertoppen, label vermeldt:
"oviduct recht en dun"), wat aangeeft dat
ook geslachtsbepaling zoals toegepast door
Jukema niet feilloos is.
Geslachtsbepaling bij vogels kan worden gedaan
door directe inspectie van de gonaden zoals
hierboven beschreven, en door analyse van
bijvoorbeeld morfometrische, DNA- en gedragskenmerken.
Geen van de bepalingen levert
a priori een 100% correct antwoord (door
menselijke fouten of factoren inherent aan de
methode) en elke onderzoeker dient rekening te
houden met een, hopelijk kleine, foutenmarge.
De morfometrische kenmerken voor geslachtsbepaling
van veel vogelsoorten, zoals gegeven
in Svensson (1992) en Speek (1994), geven zelden
een volledige scheiding tussen de seksen
en ook de door Jukema (2005) geprefereerde
moderne moleculaire technieken leveren niet altijd
een eenduidig antwoord op (Jodice et al.
2000, Grant 2001, Wrege & Emlen 2005). Interessant
wordt het wanneer verschillende sets
van geslachtsgebonden kenmerken (zoals gedrag,
morfologie, DNA-kenmerken) met elkaar
vergeleken worden, zodat de relatieve betrouwbaarheid
bepaald kan worden. In dat opzicht
zijn de 20 'verkeerd gesekste' Sneeuwgorzen
belangrijke specimens die zeker nader onderzoek
verdienen.
[gratis pdf] [english summary]
|