TEUNISSEN B (2005) Na bijna 70 jaar weer broedende Bosruiters in Nederland.. LIMOSA 78 (3): 103-106.
De Bosruiter is een algemene doortrekker in vrijwel
alle delen van Nederland. Vooral in april-mei
en juli-augustus worden ze op allerlei natte
plaatsen waargenomen (Bijlsma et al. 2001). In
juni gaat het gewoonlijk om late voorjaars- of
vroege najaarstrekkers. Individuen verblijven in
ons land zelden van mei tot in juli in een gebied.
In mei wordt wel zang en balts opgemerkt van
vogels die na enige (korte) tijd toch weer verdwijnen.
In 2004 waren in een nat gebied in de
Ackerdijkse Plassen (ZH) echter gedurende juni
en juli broedverdachte Bosruiters aanwezig.
Eind juni vlogen twee alarmerende vogels boven
een maaimachine en in de tweede week
van juli werd een oudervogel met een nog niet
vliegvlug jong gezien. Deze waarnemingen wijzen
op een geslaagd broedgeval. Dat is zeer
bijzonder, want Bosruiters zijn sinds 1936 niet
meer als broedvogel in ons land gemeld. Ook
de plaats is afwijkend, want gevallen uit het begin
de 20e eeuw stammen allemaal uit de oostelijke
helft van Nederland.
Het natuurgebied de Ackerdijkse Plassen ligt
bij Delfgauw, Zuid-Holland, ongeveer 17 km
van de Noordzeekust. Het is een 135 ha groot
reservaat nabij stedelijk gebied, een snelweg
en een regionaal vliegveld. Het is onderdeel van
het veenweidegebied; de bodem bestaat uit
een dik (10-15 m) pakket veen met hierop een
laag klei van enkele cm tot 1 m dikte. 70% van
het gebied bestaat uit divers beheerde hooi- en
graslandvegetaties, 15% is elzenbroekbos en
15% bestaat uit open water. Het gebied heeft
een eigen waterbeheer, dat wil zeggen dat ruim
100 ha is geïsoleerd ten opzichte van de omgeving
en het peilbeheer in handen is van de beheerder.
In de winter wordt zoveel mogelijk water
vastgehouden en in de zomer mag het
gebied langzaam droger worden. De maximale
peilvariatie is ongeveer 50 cm op jaarbasis. In
2000 zijn enkele delen van een grasperceel afgeplagd,
waardoor ondiepe 'bakken' zijn ontstaan
van 10-20 cm diep. In 2004 bleven de
plas-dras-gebieden voortdurend nat door een
regelmatige aanvoer van regenwater. De onderstaande
waarnemingen werden voornamelijk
hier verricht (zie foto). Ze werden hoofdzakelijk
gedaan door de auteur, die in het reservaat
woont en werkt. Daarnaast werden de vogels in
juni en juli waargenomen door een collega van
Natuurmonumenten en tijdens diverse (reguliere)
excursies door het reservaat.
Tot begin mei 2004 waren in de beschreven
plasjes, maar ook in de omringende natte hooilanden
die pas in de tweede helft van juli gemaaid
zijn, maximaal 13 Bosruiters aanwezig.
Vanaf 12 mei bleven twee Bosruiters achter die
een territorium bezet leken te houden. Tot half
juni werden deze vogels regelmatig druk roepend
en alarmerend waargenomen. Geregeld
werd bovendien gezien hoe vanaf een boompje werd gezongen waarbij ook enkele keren een
zangvlucht werd uitgevoerd. Deze zangvlucht
kan worden omschreven als een cirkelende
rondvlucht, steil opstijgend om vervolgens in
glijvlucht terug te keren naar de zangpost. De
actieradius van een dergelijke zangvlucht bedroeg
200-300 m. De frequentie waarmee werd
gealarmeerd nam vanaf half juni duidelijk toe,
zowel tijdens excursies als tijdens het maaien
van naastgelegen percelen en bij nadering van
Zwarte Kraaien Corvus corone. Ook werd op 14
juni waargenomen hoe twee andere nog in het
gebied aanwezige Bosruiters werden verjaagd.
Deze observaties culmineerden op 8 juli in
een waarneming van een adulte vogel met een
(niet vliegvlug) jong met een verenkleed dat
deels nog uit donsveren bestond. De juveniele
vogel stond tegen de regen te schuilen aan de
rand van een hooiland en was erg schuw. Na
korte tijd verdween hij in het hoge gras. De volgende
dag werd de juveniel (waarschijnlijk dezelfde)
weer waargenomen in het gezelschap van een volwassen vogel en kon beter worden
bestudeerd. De vogel had nog duidelijk korte
vleugel- en staartpennen en plukken dons op
achterhoofd, wenkbrauwen, nek, stuit en rond
de poten. Bovendien waren de poten duidelijk
korter, dikker en meer geel van kleur dan bij
adult. De snavel was geheel dofzwart. De jonge
vogel liep rond de oudervogel en pikte af en toe
naar de snavel van de adult of naar plekjes waar
deze net in het slik geprikt had. Daarnaast deed
het jong af en toe vliegoefeningen, maar kwam
niet verder dan enkele centimeters van de
grond. Overigens kan het zijn dat het bij de
adulte vogel om het mannetje ging, omdat deze
meestal de broedzorg op zich neemt (Cramp &
Simmons 1983). Op 16 en 17 juli werd de, inmiddels
vliegvlugge, jonge vogel het laatst gezien,
weer in het gezelschap van een adult. De
jonge vogel liep daarbij regelmatig (bedelend)
achter de adult aan. Het verenkleed van de juveniel
was nu, op enkele plukjes dons na, bijna
volledig gesloten. De juveniel was o.a. van de
oudervogel te onderscheiden door de warm beige-
bruin gevlekte randen van de dekveren; deze
zijn wit bij adulte vogels (Prater et al. 1977).
De Bosruiter is een wijdverspreide broedvogel
van noord(oost)elijk Europa. De belangrijkste
populaties zijn te vinden in Rusland
(75 000-750 000 broedparen), Finland (200 000-
300 000) en Zweden (50000-100 000), waar de
aantallen tussen 1970 en 1990 zijn teruggelopen.
Hoewel de Europese populatie tegenwoordig
als stabiel word beschouwd is het niveau
errvan nog steeds lager dan voor de
afname (Birdlife International 2004). In de ons
omringende landen broeden slechts kleine
aantallen Bosruiters. In Denemarken bijvoorbeeld
nam de soort toe van 63-82 paren in
1993-96 tot ca. 100 in 2001 (Grell 2002). In
Duitsland is de soort als broedvogel verdwenen,
nadat het laatste zekere broedgeval in
1980 (Schleswig-Holstein) had plaatsgevonden.
Broedverdachte Bosruiters worden er nog
wel sporadisch waargenomen (Brandt 1999).
De Britse broedpopulatie wordt recentelijk op
4-12 paar geschat, allen in noordelijk Schotland,
waarbij wordt opgemerkt dat het mogelijk
een onderschatting betreft (Ogilvie & the rare
breeding birds panel 2004). Bosruiters broeden
bij voorkeur in beboste, voedselarme
moerasgebieden zoals hoogvenen, zeggenmoerassen
en zelfs onder water gelopen berkenbossen,
van bijna op zeeniveau tot in de alpiene
zone (Cramp & Simmons 1983).
In Nederland werd tot het begin van de 20e
eeuw vermoedelijk geregeld gebroed in Friesland,
Drenthe en Noord-Brabant (Bijlsma et al.
2001). Het laatste zekere broedgeval vond
plaats bij Coevorden (Dr) in 1936 (van Dijk &
van Os 1982). Sindsdien werden af en toe baltsende
vogels opgemerkt of paren in ogenschijnlijk
geschikt habitat, met een waarschijnlijk
broedgeval in de periode 1973-1977 in Noord-
Brabant (Sovon 2002). Recentelijk zijn vooral
de waarnemingen van baltsende Bosruiters in
het Fochteloërveen (Dr) interessant (Feenstra
2003b). Dergelijke gebieden lijken nog het
meest op de voorkeursbiotoop van de soort en
bovendien blijkt ook een andere Noord- en
Oost-Europese 'steltloper', de Kraanvogel Grus
grus, zich er uitstekend thuis te voelen (Feenstra
2003a).
Tussen 12 mei tot en 20 juli zijn op 21 dagen
tijdens bezoeken aan de Ackerdijkse Plassen
geen Bosruiters waargenomen. Dit ondanks het
feit dat de draslandjes overzichtelijk zijn en de
vogels wel aanwezig waren. Van de 48 waarnemingsdagen
werden de vogels dus maar op 27
dagen (56%) waargenomen. Dergelijk heimelijk
gedrag tijdens het broedseizoen, indien voldoende
dekking aanwezig is, wordt ook beschreven
door Cramp & Simmons (1983). Tot
begin juni werd niet gedacht aan een mogelijk
broedgeval, hoewel in struiken zingende Bosruiters
in Nederland natuurlijk wel extra aandacht
trekken (Feenstra 2003b). De waarnemingen
in Ackerdijk laten echter weinig ruimte voor
een andere interpretatie dan dat er voor het
eerst sinds bijna 70 jaar weer een broedgeval
van de Bosruiter in Nederland heeft plaatsgevonden.
Zowel de locatie van dit broedgeval
als het tijdstip zijn verrassend, want zoals gezegd
is het voornamelijk een soort van hoogveengebieden
en vind er bovendien geen areaaluitbreiding
plaats vanuit Noord- of
Oost-Europa. Een hernieuwde vestiging van de
soort als broedvogel in Nederland ligt daarom
niet voor de hand.
Bosruiter Tringa glareola
[gratis pdf] [english summary]
|