PIERSMA T & SPAANS B (2004) Inzicht uit vergelijkingen: ecologisch onderzoek aan wadvogels wereldwijd. LIMOSA 77 (2): 43-54.
De meeste biologische inzichten worden geboren uit vergelijkingen:
tussen kleine en grote soorten, tussen grazers en vleeseters,
tussen waterrijke en waterarme biotopen, tussen de toendra
en de tropen. Om de rol van onze eigen Waddenzee en Delta
in beeld te brengen en om de achtergronden en consequenties
van wadvogeltrek beter te begrijpen, ondernemen Nederlandse
vogelonderzoekers nu al weer meer dan 20 jaar expedities naar
waddengebieden elders in de wereld. In eerste instantie werden
vergelijkingen gemaakt tussen hele wadvogelgemeenschappen
en tussen de hoeveelheden bodemdieren beschikbaar als wadvogelvoedsel.
Later kwamen ook soortspecifieke 'ecologische
eigenschappen' zoals opvetsnelheid en energieverbruik in
beeld. De eerste expedities naar West- en Noord-Afrika in 1980-
1983 waren aanleiding om de WIWO (de Stichting Werkgroep
Internationaal Wad- en Watervogelonderzoek) op te richten.
Door de werkzaamheden vanuit de WIWO, maar ook daarbuiten,
is het werkgebied van Nederlandse wadvogelonderzoekers inmiddels
wereldwijd geworden. Een voortgangsrapportage over
de mondialisering van ons wadvogelwerk.
West-Afrikaans winterwerk
Voordat er begonnen kan worden met het maken
van vergelijkingen zul je moeten beschikken
over adequate beschrijvingen van (een
deel van) de werkelijkheid. Tijdens de eerste expedities
naar de grootste wadgebieden langs
de Atlantische kust van Afrika, de Banc d'Arguin
in Mauritanië en de Bijagos Archipel in Guinée-
Bissau, werd dan ook veel tijd besteed aan goede
tellingen van de overwinterende wadvogels.
Op de Banc d'Arguin gaat dat ongeveer zoals
we dat in de Waddenzee gewend zijn: het bezoeken
van alle hoogwatervluchtplaatsen en het
tellen en schatten van de aanwezige wadvogelaantallen
(Altenburg et al. 1982). In de Bijagos
Archipel verdwijnen de wadvogels tijdens hoogwater
tussen de mangroven en dus moeten ze
tijdens laagwater, steekproefsgewijs, op de
wadplaten worden geteld (Zwarts 1988).
Op beide plaatsen bleken de aantallen fenomenaal.
Op de Banc d'Arguin werden in 1980
meer dan twee miljoen overwinterende steltlopers
geteld (Altenburg et al. 1983). Dit aantal
bleek in 1997 nog steeds aanwezig te zijn, al
waren de aantalsverhoudingen tussen de soorten
inmiddels danig veranderd (Zwarts et al.
1998). In Guinée-Bissau werden in 1982/83 een
kleine miljoen overwinterende steltlopers gevonden,
en ook dat aantal werd in latere jaren
bevestigd, opnieuw met behoorlijke wijzigingen
in de soortensamenstelling (Zwarts et al. 1988,
Salvig et al. 1994). Door al dit telwerk kregen we
grip op de aantallen steltlopers die gebruik maken
van wat we toen de 'Oost-Atlantische trekroute'
zijn gaan noemen (Smit & Piersma 1989).
Ook gingen we ons realiseren dat de overwinterende
aantallen in het Waddengebied veel lager
zijn dan die in West-Afrika, al pleisteren tijdens
de voor- en najaarstrek heel veel van die vogels
tijdelijk bij ons.
Een tweede lijn van beschrijvend onderzoek
betrof het voedsel voor al die vogels in de overwinteringsgebieden
in Europa en Afrika. In
1980, tijdens de eerste Nederlandse expeditie
naar de Banc d'Arguin, werd een eerste dappere
poging gedaan om de voedselbeschikbaarheid
voor wadvogels in beeld te brengen
(Engelmoer et al. 1984). Aangezien de dichtheid
aan wadvogels op de Banc d'Arguin vele
malen hoger was dan in de Waddenzee, verwachtten
we er ook veel hogere dichtheden en
gewichten aan wadbodemdieren. Maar we vonden
juist minder biomassa, een bevinding die
door later onderzoek werd bevestigd (Wolff et
al. 1993). Door het samenbrengen van gegevens over de dichtheden aan steltlopers en het
prooiaanbod voor een veel groter aantal wadplaatgebieden
(figuur 1), kunnen we de situatie
op de Banc d'Arguin nu in perspectief plaatsen.
Hoewel de steltloperdichtheden de hoogste
waarden bereiken op de Banc d'Arguin (figuur
1A), een gebied met een laag voedselaanbod,
wordt elders langs de Oost-Atlantische trekroute,
en binnen de Waddenzee, een behoorlijk
deel van de variatie in vogeldichtheid wel degelijk
verklaard door verschillen in voedselaanbod
(figuur 1B). De Banc d'Arguin springt er dus uit
door een hoge wadvogeldichtheid bij een betrekkelijk
lage biomassa aan wadvogelvoedsel.
Om aan de grote vraag naar voedsel te voldoen,
zal de grotere predatie op de wadbodemdieren
op de Banc d'Arguin op de één of andere
manier gecompenseerd moeten worden. Het
is onwaarschijnlijk dat de predatie door krabben
en vissen op de Banc d'Arguin kleiner is dan in
de Waddenzee, dus zal de compensatie moeten
komen uit een hogere vestigingssnelheid
van schelpdier- en wormenlarven op de wadplaten
en een snellere groei van de bodemdieren.
Het idee dat de Banc d' Arguin een soort luilekkerland
voor wadvogels zou zijn werd ook tegengesproken
door de waarneming dat de
meeste soorten vrijwel alle beschikbare tijd besteedden
aan voedselzoeken (Altenburg et al.
1982, Engelmoer et al. 1984). Tijdens de opvetperiode
in het voorjaar nam de foerageeractiviteit
vooral 's nachts nog verder toe (Zwarts et al.
1990b). En de opvetsnelheden van de meeste
soorten steltlopers waren in het voorjaar op de
Banc d' Arguin relatief laag vergeleken met opvetsnelheden
elders op de wereld (Zwarts et al.
1990a). Hoezeer de opvetsnelheid op de Banc d'Arguin beperkt wordt bleek uit een detailstudie
aan Regenwulpen Numenius phaeopus.
Hun dagelijkse voedselopname, en daarmee
hun opvetsnelheid, was in belangrijke mate afhankelijk
van het paargedrag van hun belangrijkste
prooi, de Wenkkrab Uca tangeri. De
paartijd van deze Wenkkrabben is gerelateerd
aan het maandelijkse tijdstip van volle en nieuwe
maan, en dat varieert van jaar tot jaar. Dat de
opvetsnelheid, en daarmee het moment waarop
de Regenwulpen voldoende vet hebben opgeslagen
om aan de noordwaartse migratie te beginnen,
afhangt van het paargedrag van de
Wenkkrabben verklaart dus waarom de timing
van de doortrek van Regenwulpen door Nederland
afhangt van de datum in april van volle
maan (Zwarts 1990)! Als er op de Banc d'Arguin
wadvogelvoedsel genoeg zou zijn, dan zou zo'n
strakke correlatie met maanstanden niet worden
gevonden. Regenwulpen zouden dan gewoon
doen wat gemiddeld het beste voor hen is, en
ieder jaar op hetzelfde moment door Nederland
trekken.
Kanoet = Kanoetstrandloper Calidris canutus
[gratis pdf] [english summary]
|