VOOUS KH & DIJK T VAN (1972) Drentse raadselzangers. LIMOSA 45 (1): 36-41.
In vier achtereenvolgende jaren, van 1964 tot 1967, is in Drente het voorkomen van een of meer zingende Grauwe Fitissen Phylloscopus trochiloides gemeld. Sedertdien is twijfel gerezen over de juistheid van de soortdeterminatie van deze vogels, vooral nadat in 1966 de zang op de band was opgenomen en sonografisch was onderzocht. Hierander wordt daaram een overzicht gegeven van de gedane waarnemingen en een beoordeling toegevoegd van het verkregen feitenmateriaal. De waarnemingsdata van 1964 en 1965 zijn ontleend aan een in Limosa verschenen publicatie van Van Orden & Braaksma (1966); die van 1966 aan een ongepubliceerd manuscript en die van 1967 aan een gestencild rapport, beide van de hand van de heer S. Braaksma van de Stafafdeling Natuurbehoud van het Staatsbosbeheer (1968A, 1968B). Een groot aantal waarnemers uit het hele land heeft deze vogels bekeken en beluisterd. AIle waarnemingen zijn verricht in het Staatsnatuurreservaat Mensinge, gemeente Roden, Drente, tenzij anders vermeld. 1964: vele malen een zingende vogel in een vast zangterritorium vastgesteld door de toezichthouder van het Staatsbosbeheer, de heer E. Vos. 1965: 8 juni-4 juli, twee identiek zingende vogels, waarvan een op dezelfde plaats als in 1964; de zangterritoria lagen omstreeks 600 m uiteen. 10 juni, Alteveerse Bos, een zingende vogel, op ca 800 m afstand van de dichtbij gelegen zangplaats in het Mensingerbos. 1966: 26 april-eind juni, een vogel in hetzelfde territorium als in 1965. Van Orden en Voous bestudeerden de vogel op 7 juni 1966, terwijl Tj. van Dijk en J. Wattel op 21 juni bandopnamen van de zang maakten. 1967: 22 april-juli, een vogel in hetzelfde territorium als in 1965 en 1966. 13 mei, Alteveerse Bos, een zingende vogel. 1968 en 1969: niet vastgesteld (Braaksma 1970). De op 7 juni 1966 waargenomen vogel maakte de indruk van een bleek, olijf-grijs of beige-grijs gekleurde Fitis, met een lange creme-witte oogstreep, een aanduiding van een licht vleugelstreepje en hoornkleurige (bruine) poten. AIle vogels vielen op door hun grate beweeglijkheid in dicht bebladerde boomkruinen en hun ononderbraken zang. Bij geen van hen is ooit een partner aangetroffen; klaarblijkelijk ging het om solitaire vogels die, ondanks hun persistente gezang, geen partner konden krijgen. Biotoop, gedrag en zang zijn uitvoerig door Van Orden en Braaksma (1966) beschreven. Hier zij slechts vermeld, dat het liedje door de auteurs wordt omschreven als een 5-lettergrepige strafe, waarvan de eerste 3 geleidelijk in toonhoogte oplopen en de laatste 2 duidelijk lager van toon zijn Grauwe Fitis Phylloscopus trochiloides
[gratis pdf] [english summary]
|