RADERSMA R (2010) Samenvattingen themadag Mezenwerk: 'Kiezen voor meer zonen of meer dochters?'. LIMOSA 83 (2): 91-91.
In veel dierpopulaties zijn er ongeveer
evenveel mannen als vrouwen. Omdat
bij vogels en zoogdieren het geslacht
wordt bepaald door chromosomen
(het Z- en W- of het X- en Y-chromosoom)
lijkt het mechanisme van geslachtbepaling
de logische oorzaak van
deze gelijke geslachtsverhouding. Dit
mechanisme kan echter ook het gevolg
van evolutie zijn en dus niet de oorzaak.
De evolutionaire verklaring voor
gelijke geslachtsverhoudingen is voor
het eerst duidelijk omschreven door
R.A. Fisher (1930). Deze verklaring komt
er op neer dat natuurlijke selectie er
voor zorgt dat er ongeveer evenveel
mannen als vrouwen worden geboren
omdat dit uiteindelijk het meeste nageslacht
oplevert. De natuur zou echter
de natuur niet zijn als er niet allerlei uitzonderingen
zouden zijn op een gelijke
geslachtsverhouding. Deze gaan echter
niet in tegen de ideeën van Fisher
omdat ze geen genetische grondslag
hebben. De ouders passen de sekse
van hun nageslacht aan als reactie op
een bepaalde situatie (facultatieve geslachtsallocatie).
Ze doen dit bijvoorbeeld
om er voor te zorgen dat hun nageslacht
zo min mogelijk competitie
ondervindt in hun latere leven. Bij de
meeste vogelsoorten (eenden en ganzen
uitgezonderd) trekken dochters
verder van de geboorte plek weg dan
zonen om zich te vestigen en voort te
planten. Daarom zou het voordelig
kunnen zijn meer dochters te produceren
als er veel concurrentie is op de geboorteplek,
om bijvoorbeeld broedgelegenheid
of voedsel. Als de competitie
zwak is kunnen beter zonen worden
geproduceerd, omdat zij kunnen profiteren
van de lokale ruimte. In de koolmeespopulatie
van de Lauwersmeer
hebben we geslachtsallocatie waargenomen
als reactie op de dichtheid van
uitgevlogen jongen in het jaar ervoor:
Moeders produceerden meer dochters
bij hoge en meer zonen bij lage dichtheid.
Om te kijken of geslachtsallocatie
meer toekomstig nageslacht oplevert
hebben we in 2009 een experiment uitgevoerd
waarbij we zowel de dichtheden
van uitgevlogen jongen als de geslachts
verhouding in het broedsel
hebben gemanipuleerd. We kunnen nu
zien welke geslachts verhoudingen in
broedsels de meeste kleinkinderen opleveren
en of dit afhangt van de dichtheid
van uitgevlogen jongen. Hiervoor
hebben we echter wel de broedgegevens
van 2010 nodig, daarom kunnen
we vooralsnog alleen kijken naar de
overleving tot de winter van de zonen
en dochters geboren in 2009. We vonden
géén effect van alleen de dichtheid
van uitgevlogen jongen op de overleving.
Verrassend genoeg werd bij dochters
de overleving wel beïnvloed door
een interactie tussen dichtheid en de
geslachtsverhouding in het broedsel. In
gebieden met veel uitgevlogen jongen
overleefden dochters met veel zussen
beter dan dochters met veel broers, terwijl
in gebieden met weinig uitgevlogen
jongen dochters met veel zussen
slechter overleefden dan dochters met
veel broers (figuur 2). Dit geeft aan dat
geslachtsallocatie als reactie op de
dichtheid van uitgevlogen jongen het
reproductieve succes van de ouders
niet alleen beïnvloed via de vestigingsplaats
van de jongen, maar mogelijk
ook via hun overleving. Na het broedseizoen
van 2010 weten we of dit werkelijk
zo is.
[gratis pdf] [english summary]
|