(2006) Recensie: Rees E. 2006. The Bewick's Swan. LIMOSA 79 (4): 174-175.
The Bewick's Swan. Eileen Rees 2006. T. & A.D.
Poyser, London. ISBN 10-7136-6559-9 296 blz.
Prijs £ 40,-.
Kleine Zwanen spreken tot de verbeelding van vele
mensen. Elk najaar, als de sneeuw terugkeert in
de arctische broedgebieden van deze vogel, kijken
mensen in Noordwest-Europa en Oost-Azië uit
naar hun 'snowflakes' uit het hoge noorden. Bij het
horen van hun melancholieke heldere wintergeluid
in combinatie met het gracieuze sociale gedrag,
dat het meest tot zijn recht komt op het water als ze
net zijn aangekomen, gaan vele harten open. Dit
soort beelden blijft mensen, vogelaar of niet, lang
op het netvlies staan. Eileen Rees, nu hoofd van
het Engelse Beschermingsprogramma voor Watervogels
van de Wildfowl and Wetlands Trust (WWT),
bestudeerde bijna 30 jaar lang de biologie van deze
soort. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist
zij dit boek over de Kleine Zwaan schreef in de bekende
serie vogelmonografieën van Poyser. Ze
kan daarbij bouwen op een geweldig arsenaal aan
onderzoeksmateriaal en een rijke traditie van onderzoek
dat door de Engelsen onder leiding van
wijlen Sir Peter Scott begin jaren zestig is opgestart
in Slimbridge. Dezelfde Peter Scott ontdekte dat
het snavelpatroon van elke Kleine Zwaan anders
is. Dat was de start voor het vele onderzoek aan de
Kleine Zwaan in Engeland.
Het boek is overzichtelijk ingedeeld in acht
hoofdstukken, waarbij het eerste onder andere de
taxonomische verschillen uit de doeken doet met
de nauw verwante Wilde Zwaan en Fluitzwaan.
Daarna komen aantallen en verspreiding aan de
beurt, gevolgd door de trek, zowel de westelijke
route als de route naar Japan, Korea en China. In
hoofdstuk vier komen voedsel en foerageerecologie
aan de orde gevolgd door de broedbiologie,
waarbij de Engelsen veel hebben samengewerkt
met Russische onderzoekers. Een apart hoofdstuk
is gewijd aan het sociale gedrag van de vogels in
de winter, waaraan o.a. ook Peter Scott's dochter
Dafila heeft bijgedragen. Dit is erg interessant,
vooral omdat wij de vogels het meest in deze periode
meemaken. Hoofdstuk zeven gaat over de
vele studies die zijn gedaan aan de levensloop van
geringde individuen en over overleving en de verschillende
overlevingsstrategieën. Het laatste
hoofdstuk is gewijd aan de directe bedreigingen
en bescherming van de zwanen. Daarbij wordt
maar marginaal aandacht besteedt aan de agrarische
conflicten die (kunnen) opdoemen nu de vogels
sinds eind jaren zestig in herfst, winter en
vroege voorjaar zijn overgestapt van het eten van
waterplanten naar voedsel op het land. Als bijlage
zijn verschillende maten en gewichten van de Kleine
Zwaan en de nauw verwante Fluitzwaan opgenomen,
evenals een imposante lijst van de belangrijkste
pleisterplaatsen in de winter van zowel de
Oost-Aziatische, de Europese als de kleine Kaspische
winterpopulaties.
Hoewel de Kleine Zwaan één van de best bestudeerde
vogelsoorten is, zal het boek voor velen
toch heel wat eye-openers bevatten. Zoals het feit
dat er maar drie gevallen van echtscheiding bekend
zijn bij één van de meest partnertrouwe vogels
ter wereld. Dat de vogels een gemiddelde
leeftijd van 5.4 jaar bereiken is opvallend laag voor
een dergelijke grote vogel. Omdat de meeste vogels
pas op vier- of vijfjarige leeftijd voor het eerst
broeden betekent dit dat maar een klein deel van
de populatie bijdraagt aan de reproductie. De
paartjes blijven, door de jaarlijkse sterfte van 15%
onder de adulte vogels, gemiddeld slechts 3.5 jaar
bij elkaar. Het duurt daarna nog bijna drie jaar voor
er weer succesvol wordt gebroed met een nieuwe
partner. Kleine Zwanen 'rouwen' veel langer dan
Knobbelzwanen en Wilde Zwanen en zijn veel trouwer
aan hun partner. Het is daarom niet verwonderlijk
dat relatief kleine veranderingen in de overlevingscijfers
grote gevolgen kunnen hebben voor
de populatieomvang. Zo is de NW-Europese winterpopulatie
vanaf 1970 flink gestegen tot bijna
30 000 vogels in 1995, maar ondertussen weer gedaald
tot rond de 20 000 vogels, zoals blijkt uit de
meest recente midwintertellingen. Reden temeer om vooral langjarig onderzoek te blijven doen aan
deze fantastische vogels.
De schrijfstijl is vooral wetenschappelijk en door
het boek heen blijkt dat de Kleine Zwaan één van
de paradepaardjes is van Brits vogelonderzoek.
Daardoor wordt er af en toe te veel in detail en te
anekdotisch ingegaan op de Engelse situatie en
op vogels die gevolgd zijn in één van de watervogelcentra
van de WWT. Maar misschien komt dit
ook wel door het feit dat er over de twee projecten
met gekleurde halsbanden die al jarenlang in Nederland
lopen nog maar zeer mondjesmaat is gepubliceerd
door de desbetreffende onderzoekers.
En dat is wel wat vreemd voor een land dat tweederde
van de NW-Europese winterpopulatie herbergt.
Het Nederlands Instituut voor Ecologie
(NIOO) is bezig hier een traditie voor ons land voor
op te bouwen, maar daarvoor is men nog tekort bezig.
Opvallend is dat er behoorlijk wat bekend is
over de Oost-Aziatische populatie en uit de Russische
broedgebieden, mede door de goede relaties
die de auteur als oud-voorzitter van de Internationale
Zwanenwerkgroep van de IUCN heeft.
Eileen Rees heeft verspreid door het boek geprobeerd
om het een wat meer populair wetenschappelijke
aanzien te geven, waardoor het een stuk
leesbaarder wordt voor vogelaars, amateuronderzoekers
en gewone natuurgenieters die 'iets
hebben met zwanen'. Daar is ze niet helemaal in
geslaagd. Aan de andere kant is dat ook een beetje
een gevolg van de vaste opzet van deze Poyserreeks.
Het is jammer dat er verspreid door het
boek niet meer plaatjes zijn gebruikt ter ondersteuning
van de soms vrij droge kost. De fantastische
tekeningen van Dafila Scott vergoeden echter veel.
Voor liefhebbers van Kleine Zwanen is het boek
van onschatbare waarde en een echte must. Het
boek leert ons heel goed te begrijpen hoe deze vogelsoort
in elkaar steekt en legt tegelijkertijd de
kwetsbaarheid van deze tot de verbeelding sprekende
echte 'wintervogel' bloot.
Recensie van Wim Tijsen
[gratis pdf] [english summary]
|