(2005) Recensies: Dijkhuizen S. 2005. Jac. P. Thijsse. Een biografie. Natuurbeschermer, flaneur en auteur van Verkade-albums. LIMOSA 78 (3): 117-120.
Jac. P. Thijsse. Een biografie. Natuurbeschermer, flaneur en auteur van Verkade-albums.
Sietzo Dijkhuizen 2005. De Arbeiderspers, Amsterdam/
Antwerpen. ISBN 90 295 1418 3. 299 pp.
Prijs €19,95.
Gedurende de afgelopen jubileumperiode, met
eeuwfeesten van KNNV, Vogelbescherming Nederland,
Natuurmonumenten en het tijdschrift De
Levende Natuur, heb ik me erover verbaasd dat er
tot dusver geen goede biografie was verschenen
van Jac. P. Thijsse, de grootste natuurbeschermer
en -inspirator van ons land. In de loop van 2004
bleek dat er gelukkig toch zo'n biografie in voorbereiding
was. Reikhalzend keek ik dus uit naar het
verschijnen ervan. Eindelijk, het is nu geschreven,
geweldig dat iemand hier enige jaren eigen tijd
voor over heeft gehad. Maar beantwoordt dit boek
aan onze verwachtingen?
Het is goed, in een vlotte stijl, geschreven door
de journalist Sietzo Dijkhuizen. Er komt een beeld
van Thijsse in naar voren dat elders al vaker is beschreven:
de wandelaar, de alleenloper, de
schoolmeester, de auteur van de Verkade-albums.
De biografie is ingedeeld volgens de vier jaargetijden,
in de volgorde waarin ook de eerste vier Verkade-
albums verschenen. Maar van een biografie
over een man als Thijsse had ik toch wel meer verwacht:
wat waren zijn motieven, zijn drijfveren, met
wie ging hij het gevecht aan en in welke stijl, wat
waren zijn teleurstellingen, hoe verwerkte hij die,
kortom: de achtergronden, zijn filosofie. Af en toe
wordt wel een tipje van deze sluiers opgelicht,
maar veel blijft in het ongewisse. Met de beschikbare
archieven, waaronder het prachtige Heimans
en Thijsse-archief, zijn veel meer interessante zaken
over Thijsse bekend te maken. Bepaalde bronnen
waaronder de correspondentie rond de Verkade-
albums heeft de auteur vrij uitputtend
behandeld, andere zoals bestuursaangelegenheden
in op dat moment toonaangevende natuurbeschermingsorganisaties
(Vogelbescherming, Natuurmonumenten)
met de daarbij behorende
disputen over in te nemen standpunten echter bijna
niet. Het hoofdstuk over Thijsse als vogelbeschermer
en ornitholoog is ronduit teleurstellend.
Juist in de boezem van de Nederlandse Ornithologische
Unie, toen nog de Nederlandsche Ornithologische
Vereniging (NOV), zijn er interessante zaken
rond Thijsse gebeurd.
Eén voorbeeld: rond 1910 ging veel energie van
belangrijke ornithologen zitten in een discussie tussen
de verzamelaars, onder aanvoering van Baron
Snouckaert van Schauburg die vanaf de oprichting
het voorzitterschap van de NOV had bekleed, en
de beschermers, vooral in de persoon van Thijsse.
In de bestuursnotulen van de NOV valt te lezen hoe
de spanning oploopt: op 5 oktober 1907 doet voorzitter
Snouckaert "mededeling van de afwijzende
beschikking, ontvangen van den minister van landbouw,
nijverheid en handel, op het dezerzijds gegronde
request inzake het schieten van vogels voor
wetenschappelijke doeleinden, en voegt daaraan
toe dat het hem met dat request vooral te doen is
geweest om te protesteren tegen het feit dat de bedoelde
machtigingen niet meer verleend worden".
Thijsse is bij die vergadering afwezig maar heeft
het bestuur een brief geschreven "waarin hij de
wenschelijkheid bepleit dat de vereniging actief optreedt
inzake vogelbescherming en een request
aan de regering zal richten om aan te dringen op
een zoo spoedig mogelijke behandeling der nieuwe
vogelwet". Voorzitter Snouckaert geeft te kennen
"dat hij er in geen geval wenscht toe mede te
werken vanwege de vereniging een dergelijk adres
te verzenden; geschiedt dit toch, dan bedankt hij
onmiddellijk als lid". Het bestuurslid Den Houten
verklaart "uit goede bron te hebben vernomen, dat
het wetsontwerp Vogelwet zeer spoedig in behandeling
zal komen, voorts hij het volkomen onnodig
acht vanwege de vereniging bij de regering te deze
te requesteren. Op grond van een en ander
wordt eenparig besloten zich in deze te onthouden van inmenging". In diezelfde vergadering worden
nog twee zaken tegen de zin van Thijsse besloten,
waaronder het niet geven van ondersteuning tot het
doen van systematische waarnemingen over vogeltrek
op het eiland Texel.
Al eerder bleken Thijsse en Snouckaert fundamenteel
van mening te verschillen over beschermingskwesties.
Nog voor de oprichting van Natuurmonumenten
vroeg Thijsse steun aan de NOV,
in de persoon van Snouckaert. Die zag daar helemaal
het nut niet van in (brief van 28 november
1904 aan Thijsse). In de jaren daarna wordt de
sfeer in het bestuur er niet beter op. Regelmatig
worden voorstellen die samenhangen met bescherming
van soorten ter zijde gelegd, zoals een
voorstel dat Van Houten in de vergadering van 26
mei 1908 naar voren bracht om steun te betuigen
aan het door de Vereniging tot Bescherming van
Dieren ingediende verzoek aan de Minister van
Koloniën betreffende het tegengaan van uitroeiing
van bepaalde vogelsoorten, waaronder de paradijsvogel,
in de koloniën.
Begin 1911 komt het dan echt tot een clash: bij
de vergadering van 17 januari is voorzitter Snouckaert
"ongesteld". De heer Van Pelt Lechner deelt
mee dat door het daarvoor vereiste aantal leden
een voorstel bij het bestuur is ingediend om de
heer Thijsse tot erelid te benoemen. Dit voorstel
wordt met algemene stemmen door het bestuur
overgenomen en zal op de eerstkomende jaarvergadering
in stemming worden gebracht. Bij de
daaropvolgende bestuursvergadering (11 februari
1911) zijn alle leden aanwezig behalve voorzitter
Snouckaert. De ondervoorzitter, Buttikofer, heeft
een schrijven ontvangen waarin Snouckaert aan
het bestuur kennis geeft ontslag te nemen als voorzitter
en voor het lidmaatschap te bedanken wegens
principiële meningsverschillen met het bestuur.
Men betreurt zeer dat Snouckaert in zijn brief
(aan bestuurslid De Beaufort) zegt: "Het bestuur
heeft mij er letterlijk uit gedrongen", daar zelfs de
gedachte eraan bij geen der leden ooit is opgekomen.
Toch wordt besloten een brief aan Snouckaert
te zenden waarin het bestuur verklaart te willen
terugkomen op het besluit Thijsse te benoemen tot
erelid en de heer Snouckaert dingend verzoekt om
zijn ontslagname ongedaan te maken.
Op de achtergrond wordt geprobeerd de schade
te beperken, zoals blijkt uit een brief van 7 februari
van Buttikofer aan De Beaufort waarin hij
voorstelt om het verzoek tot benoeming van erelid
niet door het bestuur over te nemen maar zonder
commentaar aan de eerstvolgende algemene vergadering
ter beoordeling voor te leggen, en het
vermoeden uitspreekt dat de grief bij Snouckaert
dieper zit, dat de 'zaak Thijsse' slechts de maat vol
heeft gemaakt. In de volgende vergadering, op 28
februari, blijkt uit het schriftelijke antwoord van
Snouckaert dat hij bij zijn besluit blijft. Daarom
wordt besloten ook de viering van het 10-jarig jubileum
af te gelasten. Later in datzelfde jaar wordt
Thijsse gevraagd om tot het bestuur toe te treden,
wat Thijsse in een brief aan De Beaufort op 2 juli
1911 zegt te willen aanvaarden. Uiteindelijk wordt
pas in 1936 het erelidmaatschap aan Thijsse verleend.
Het conflict van Snouckaert met het NOV-bestuur
had veel te maken met zijn affiniteit met het verzamelen,
het jagen op vogels (Brouwer 1953). Hij
stapte uit de NOV en richtte De Club van Nederlandse
Vogelkundigen op. De draagwijdte en de
ethiek van de vogelbescherming, later vastgelegd
in de Vogelwet van 1912, waren de splijtpunten in
deze afsplitsing (Voous 1995). Het heeft bijna 50
jaar geduurd voordat de standpunten van beide
verenigingen toelieten weer tot een fusie te komen.
Thijsse ging dus met zijn voorstellen, waaronder
steun voor de Vogelwet, in tegen de zin van voorzitter
Snouckaert, volgens Brouwer (1953) in betreffende
periode de belangrijkste vogelkundige
van ons land. Dit past helemaal niet in het beeld
dat Dijkhuizen schetst van Thijsse als persoon van
het compromis -een karakterschets die vele keren
wordt herhaald. Thijsse blijkt dus als één van de
eerste prominente natuurbeschermers de discussie
over de jacht te hebben geopend, een onderwerp
dat nog decennialang de gemoederen onder
vogelbeschermers heeft beziggehouden. Dijkhuizen
laat overigens wel zien dat Thijsse eerder zelf
iets minder principieel in dit onderwerp stond, bijvoorbeeld
toen hij in1894 voor Artis op Texel verse
vogels met het jachtgeweer ging verzamelen. Ook
was hij geen uitgesproken tegenstander van het
beperken van de stand van de Aalscholver, gegeven
de wens hiertoe vanuit de visserij.
Al met al blijft in deze biografie voor mij de
hoofdpersoon nog steeds in nevelen gehuld: de
opzet via een beschrijving van zijn verschillende
levensfasen geeft op onderdelen interessante
doorkijkjes en goed beschreven gebeurtenissen,
maar de analyse ontbreekt veelal. Als lezer moet je
uit de aangedragen feiten en de volgorde van de
gebeurtenissen blijkbaar zelf je conclusies trekken
over de hoofdpersoon: een opportunist, een bevlogen
idealist, een naïeveling of een zeer gewiekst
netwerker? De rol van die andere Amsterdamse
onderwijzer, Heimans, blijkt heel groot. De denker
en de doener vulden elkaar prachtig en heel creatief
aan. Deze beschrijving blijkt goed te passen
op hetgeen door o.a. Marga Coesèl (1993) in haar
biografie over de zoon van Heimans is beschreven.
Samen stonden zij aan de basis van een uitgebreid
netwerk, waaruit Thijsse uiteindelijk als
hoofdpersoon naar voren kwam. Heimans bleef
achter; was hier sprake van discriminatie, vanwege
zijn Joodse achtergrond?
Aan het eind van zijn leven komt Thijsse terecht
in het dieptepunt van de 20e eeuw: de Tweede Wereldoorlog.
Hij gedraagt zich in deze periode op
zijn zachtst gezegd hoogst opmerkelijk: hij meldt
zich aan bij de Kulturkammer en gaat op bezoek
bij de duidelijk fascistische burgemeester Zigeler
van zijn gemeente Bloemendaal. Het is onwaarschijnlijk
dat hij dit uit onwetendheid doet. Probeert
hij hiermee zijn steeds kleinere wereld, zijn tuin
rond zijn huis en Thijsse's Hof, uit het oorlogsgeweld
te redden? Of is het gewoon slimmigheid, om
tijd te houden om zich aan zijn belangrijkste levensarbeid
te kunnen blijven wijden? Ook op deze
vraag wordt geen bevredigend antwoord gege ven. Feit is dat de erbarmelijke bezettingstijd en
vooral het laatste oorlogsjaar Thijsse de das om
hebben gedaan. Gelukkig heeft hij daardoor niet
meer de grote naoorlogse ontluistering van het Nederlandse
landschap meegemaakt. Zou zijn volgens
Dijkhuizen blijmoedige karakter dit hebben
kunnen aanzien?
Recensie van Frank Saris
[gratis pdf] [english summary]
|