(2003) Recensie: Nordrhein-Westfälische Ornithologengesellschaft. 2002. Die Vögel Westfalens. LIMOSA 76 (1): 42-43.
Die Vögel Westfalens. Nordrhein-Westfälische Ornithologengesellschaft 2002. Beiträge zur Avifauna
Nordrhein-Westfalens, Band 37. Bonn. ISBN
3-931921-06-9. 397 p. Prijs c. € 21,-.
Eind 2002 verscheen de broedvogelatlas van
Westfalen, het oostelijke deel van de Duitse deelstaat
Nordrhein-Westfalen. Deze streek beslaat
21 424 km2, c. 60% van de oppervlakte van Nederland,
en strekt zich uit van de Nederlandse grens
tussen Oldenzaal (Ov) en Aalten (Gld) in het westen
tot het Weserbergland en het Sauerland in het
Oosten. Naar deze publicatie werd al geruime tijd
uitgekeken want het veldwerk ligt inmiddels al zeven
jaar achter ons (1989-1994). Afgaande op het,
naar Nederlandse begrippen, geringe aantal van
239 vrijwilligers is het een prestatie van formaat geweest
om de 723 "kwadranten" van c. 5x6 km (32
km2) in zes jaar volledig onderzocht te krijgen. Het
veldwerk was bovendien ook tamelijk intensief; elk
kwadrant diende van maart tot juli veelvuldig te
worden bezocht. Op basis hiervan diende de
waarnemer de talrijkheid van elke broedvogelsoort
te schatten in acht aantalsklassen. Verder werd
aanbevolen om per kwadrant 4-6 proefvlakken van
100 ha te inventariseren door middel van vijf ochtendbezoeken,
om de talrijkheid van de algemene
soorten beter te kunnen bepalen. In totaal werden
319 proefvlakken onderzocht.
Het grootste deel van het boek (p. 22-343) bestaat
uit soortteksten. Deze beslaan doorgaans
twee pagina's en worden alle ondersteund met een
verspreidingskaart. De Nederlandse lezer zal zich
erover verbazen hoe verschillend de broedvogelbevolking
van grote delen van Westfalen is van de
onze. Dit geldt vooral voor het heuvelachtige en
beboste oosten (Sauerland, Teutoburgerwald).
Hier vinden we aansprekende aantallen van Hazelhoen
(20-40 paren), Ruigpootuil (325-490), Grijskopspecht
(725-1230), Middelste Bonte Specht
(230-320), Grote Gele Kwikstaart (3460-7100), Waterspreeuw
(1380-2520), Taigaboomkruiper (7450-
19 000), Klapekster (160-205), Notenkraker (300-
600) en Barmsijs (1120-2600 paren). Van
Middelste Bonte Specht en Taigaboomkruiper vinden
we bovendien ook aardige populaties in het
Münsterland, op slechts 50 kilometer ten oosten
van Winterswijk. De beekdalen in het Sauerland
zijn verder ook van betekenis voor het Paapje (285-
296 paren).
Behalve vanwege het beboste heuvelland geniet
Westfalen ook enige faam vanwege de broedvogels
van het kleinschalig agrarisch cultuurland.
Dit wordt onderstreept door de schattingen voor Patrijs (5300-11 100 paren; in 72% van de kwadranten
vastgesteld) en Veldleeuwerik (33 700-
82 300 paren; presentie zelfs 99%). Met name
langs de rivier de Lippe komt nog een aardige populatie
Kwartelkoningen voor (85-140 paren). Weidevogels
zijn daarentegen uiterst schaars (Tureluur
3-15 paren, Grutto 210-280 paren, vooral
tussen Münster en de Nederlandse grens). De opgaven
van de Kramsvogel (12 800-32 600 paren;
presentie 83%) en Grauwe Klauwier (2160-3950;
presentie 59%) zullen anno 2003 mogelijk lager
uitvallen. Of de ortolanenpopulatie langs de Lippe
(41-59 paren) nog bestaat is twijfelachtig.
De atlas heeft als grootste minpunt dat de periode
van veldwerk 7-13 jaar achter ons ligt. De indrukwekkende
westwaartse opmars van Zwarte
Ooievaar en Oehoe (al 74 paren in 1994) wordt
daardoor onvoldoende in beeld gebracht. Bovendien
zal de situatie in het agrarisch cultuurland in
de tweede helft van de jaren negentig vermoedelijk
ook bij onze oosterburen sterk zijn verslechterd;
het geschetste beeld is mogelijk dus te florissant.
Verder is het natuurlijk jammer dat de Westfaalse
ornithologen er niet voor hebben gekozen om in
navolging van de Britten, Ieren, Zwitsers, Nederlanders
en Vlamingen te werken met relatieve
dichtheidskaarten. Niettemin is deze avifauna de
aanschaf meer dan waard
Recensie van Rob L. Vogel
[gratis pdf] [english summary]
|