FIKKERT C (2013) Waterpieper toont zich een begenadigd vissser. LIMOSA 86 (2): 88-90.
Tijdens de vorstperiode van januari 2013 was ik op zoek naar
wakken in sloten op het Kampereiland Ov om foto's te maken
van vogels die hier naar voedsel zochten. Op 24 januari
vond ik een wak van 2 m2 waar honderden kleine visjes naar
lucht hapten. Bij aankomst vlogen een Blauwe Reiger Ardea
cinerea en een Grote Zilverreiger Casmerodius albus weg. Ik
parkeerde mijn auto, die gemakshalve als schuiltent diende,
op een strategische plaats met goed zicht op het wak. Bijna
direct verscheen er een Waterpieper Anthus spinoletta die tot
mijn verbazing actief vanaf de rand van het wak ging vissen.
In de drie kwartier dat ik bij het wak stond, van 14:45 tot 15:30
uur, ving de Waterpieper 16 visjes, alle ca. 4 cm groot. Ik herkende
er twee ter plekke, een Baars Perca fl uviatilis en een
Tiendoornige Stekelbaars Pungitius pungitius. Het merendeel
van de overige vis bestond uit kleine karperachtigen.
Achteraf werd op een foto ook nog een Vetje Leucaspius delineatus
gezien (med. M. van Straaten).
Van de 16 gevangen visjes at de Waterpieper er zeker zeven
op. Deze visjes werden gesloopt door ze achter de kieuwen
te pakken en dan te schudden. Meestal kwamen de
ogen er het eerst uit en die werden dan meteen opgegeten.
Daarna volgde de kop en dan de rest van de vis. De Waterpieper
had minder dan een minuut nodig om zo een visje te
verorberen. Was de vis iets te groot om in één keer door de
keel te krijgen, dan werd hij nog verder bewerkt. De niet gegeten
visjes werden niet bewerkt en in één haal aan de kant
gedeponeerd. Waarom ze werden afgekeurd bleef onduidelijk.
Zo werd een Baars niet gegeten. Het kan zijn dat deze
een te taaie huid heeft en daarmee moeilijk te bewerken is.
De andere gemeden visjes werden niet op naam gebracht.
Facebook werd ik erop attent gemaakt dat dit gedrag waarschijnlijk
nog nooit is beschreven. Uit de vaardige manier
waarop deze Waterpieper in een relatief korte tijd 16 visjes
ving, selecteerde en bewerkte, kreeg ik echter de indruk
dat de vogel de nodige viservaring had. Een duik in de literatuur
leverde één vermelding van vis op als prooi van de
Waterpieper. Johnson (1970) beschrijft een waarneming van
een Waterpieper die zich tegoed deed aan een dood visje.
Bijlsma (1977) vond in het winterseizoen uitsluitend spinnen en tweevleugeligen Diptera als prooi. Het winterdieet van
Waterpiepers in Zuidwest-Polen bestond op basis van uitwerpselen
voor 56% uit dierlijk materiaal, 41% plantaardig
materiaal en 3% minerale items (Ortowski et al. 2010). Kevers
domineerden met 69% de 245 dierlijke prooiresten, gevolgd
door vliesvleugelige (18%) en tweevleugelige insecten
(12%). Ook Witherby et al. (1938), Glutz von Blotzheim (1962),
Pätzold (1984), Cramp (1988) en Böhm (2000) vermelden
een zeer gevarieerd dieet van insecten, spinnen, slakken,
wormen en plantaardig materiaal, maar geen vis. Anders is
dat voor de nauw verwante Oeverpieper Anthus petrosus,
waarvan al van oudsher kleine vis als prooi genoemd wordt,
zoals langs de kust gevangen soorten als Driedradige Meun
Gaidropsarus vulgaris en kleine zandspieringen Ammodytidae
(Witherby et al. 1938, Voous 1960, Cramp 1988). Naast
soorten zoals Grote Gele Kwikstaart Motacilla cinerea en Waterspreeuw
Cinclus cinclus, waarvan bekend is dat zij kunnen
vissen, valt bij een korte zoektocht op internet op dat er in
Nederland ook waarnemingen zijn van zowel Graspieper
Anthus pratensis, Winterkoning Troglodytes troglodytes als
Roodborst Erithacus rubecula met vis, inclusief foto's. Of ze
alle zulke begenadigde vissers zijn als deze Waterpieper valt
nog te betwijfelen.
Ortowski et al. (2010) berekenden dat 245 dierlijke prooien
van Waterpiepers in de winter gemiddeld 4.15 mg aan droge
stof bevatten. Van die prooien bevatte 68% minder dan
4 mg aan droge stof. Een Tiendoornige Stekelbaars met een
geschatte lengte van ca. 4 cm weegt ca. 0.47 g, een Vetje
0.69 g en een Baars al bijna 1 g aan versgewicht (van Emmerik
& de Nie 2006). Wanneer gemakshalve als gemiddelde
het gewicht van het Vetje wordt genomen en het vochtgehalte
daarvan op ca. 80% wordt geschat (een typisch vochtgehalte
voor magere consumptievis), dan gaat het hier om
prooien met een gewicht van 138 mg droge stof. Dat is dus
al gauw dertig keer zo zwaar als de gebruikelijke prooien,
en hiervan werden er nota bene zeven geconsumeerd. Aan
versgewicht at de Waterpieper in drie kwartier tijd dus ongeveer
5 g aan vis, al gauw een vijfde tot een kwart van zijn
lichaamsgewicht (20-27 g in de winter, Koning 1982).
In de periode dat ik bij het wak geparkeerd stond was alleen
de Waterpieper er actief, omdat de reigers niet terug
durfden te komen. Hierdoor kon hij ongemoeid vissen. Dit
verklaart waarschijnlijk de grote hoeveelheid prooien in zo'n
korte tijd; een buitenkansje voor de Waterpieper als zoveel
visjes boven aan het wateroppervlak komen door zuurstofgebrek.
Toch blijft opmerkelijk hoe behendig de vogel dit
deed, terwijl vissende Waterpiepers kennelijk een onbekend
fenomeen zijn.
[pdf alleen voor leden] [english summary]
|