CAMPHUYSEN CJ, CAMPHUIJSEN DC & SPANJE TM VAN (2005) Het voedsel van de Kleine Mantelmeeuwen van het Wormer- en Jisperveld. LIMOSA 78 (4): 145-154.
Kleine Mantelmeeuwen die in Nederland langs de kust broeden,
zijn voor hun voedselvoorziening hoofdzakelijk op zee aangewezen.
Naast verschillende soorten zeevis maken ook zwemkrabben
deel uit van hun menu. De laatste jaren hebben zich in
toenemende mate Kleine Mantels in het binnenland gevestigd
en deze zijn althans voor een deel van terrestrische prooidieren
afhankelijk. In deze studie onderzochten we de voedselkeuze
van Kleine Mantelmeeuwen die zich kortgeleden in het weidevogelreservaat
Wormer- en Jisperveld hebben gevestigd. De
meeuwen bleken aanzienlijke aantallen (jonge) weidevogels te
eten, veel zoogdieren zoals mollen en muizen, aas, zoetwatervis
en menselijke voedselresten, maar zij foerageerden ook nog
op zee. Sommige individuen specialiseerden zich op een bepaalde
voedselbron, terwijl andere exemplaren een diverse
voedselkeuze van uiteenlopende herkomst hadden.
De Kleine Mantelmeeuw Larus graellsii heeft
zich in 1926 als broedvogel in Nederland gevestigd.
De populatie is sindsdien sterk gegroeid
tot ruim 90 000 broedparen in 2001-02
(Spaans 1998; van Dijk et al. 2005). In de laatste
drie decennia is de verspreiding van de
broedvogels over Nederland veranderd
(Spaans 1998). Tot het midden van de jaren zeventig
broedde ten minste 70% in het
Waddengebied. Dit aandeel is teruggevallen
tot 51% in de jaren negentig en ruim 40% tegenwoordig.
In het Deltagebied nam het aandeel
in dezelfde tijd toe van 4% tot 47% en ongeveer
50% in het begin van de 21e eeuw. De
betekenis als broedplaats van de duingebieden
tussen Den Helder en Hoek van Holland
nam eerst toe tot 14% in 1985, maar kelderde
daarna als gevolg van predatie van eieren en
jongen door Vossen Vulpes vulpes tot 2% in de
jaren negentig. Tegenwoordig zijn alleen de
sluizen, havens en staalfabrieken van IJmuiden
met enkele duizenden paren bezet (van Dijk et
al. 2003, Cottaar 2005). De Kleine Mantelmeeuw
is een broedvogel langs de kust, maar
sinds het midden van de jaren tachtig broedt
de soort ook met tientallen paren in het binnenland
(1994-96 rond 100 paren) en op daken
van gebouwen tot op 25 km landinwaarts
(1993-96 ongeveer 500 paren; Spaans 1998).
Recente vestigingen in het IJsselmeergebied
en in het binnenland van Noord- en Zuid-
Holland leveren echter nog steeds slechts een
bescheiden bijdrage aan het landelijke totaal
(van Dijk et al. 2003).
Kleine Mantelmeeuwen zijn voor hun voedselvoorziening
vooral op zee aangewezen en voeren
hun jongen met een mengsel van zelfgevangen
(vette) vis zoals haringachtigen en in de
visserij overboord gezette ondermaatse vis (discards;
Noordhuis & Spaans 1992, Camphuysen
1994, 1995, Bukacinski et al. 1998). In vergelijking
met de Zilvermeeuw is de Kleine Mantelmeeuw
veel meer een vogel van de open zee,
die bijvoorbeeld in de getijdenzone maar weinig
tijd doorbrengt. Toch wordt er ook op het land
gefoerageerd, vooral door de meeuwen van
IJmuiden en Europoort-Maasvlakte, maar hiervan
zijn niet veel nauwkeurige gegevens beschikbaar.
Broedvogels van de kolonie op het
industrieterrein Moerdijk (60 km van de kust)
zijn zelfs geheel terrestrisch georiënteerd; deze
vogels leven bijna geheel van voedselresten op
vuilnisbelten en van terrestrische fauna zoals
zoogdieren en insecten (H.J.P. Vercruijsse in
Spaans 1998). Hetzelfde geldt overigens voor
onvolwassen Kleine Mantelmeeuwen, die tot in
Duitsland landinwaarts trekken.
Naarmate de Nederlandse broedvogels zich
dieper landinwaarts vestigen, raken mariene
voedselbronnen steeds nadrukkelijker buiten
bereik. Ofschoon Kleine Mantelmeeuwen moeiteloos
tientallen of zelfs honderden kilometers
kunnen afleggen op een voedselvlucht
(Camphuysen 1995), zullen de baten op een gegeven moment niet meer tegen de kosten opwegen.
Waar dat omslagpunt precies ligt, maar
ook welke mogelijkheden een territorium in het
binnenland zoal te bieden heeft, is nog allerminst
bekend. Dat steeds meer vuilstortplaatsen
worden afgedekt maakt in elk geval dergelijke
'eenvoudige' (maar vermoedelijk weinig
optimale) voedselbronnen in toenemende mate
onbereikbaar. De meeuwen zullen dus naar andere
mogelijkheden moeten uitzien.
Op het Koninklijk Nederlands Instituut voor
Onderzoek der Zee is in 2005 een begin gemaakt
met een vergelijkend onderzoek naar de
voedselecologie van de Zilvermeeuw Larus argentatus
en de Kleine Mantelmeeuw. De verschillende
ontwikkelingen in de broedvogelaantallen
van deze verwante soorten worden
daarbij in verband gebracht met hun foerageermogelijkheden
en de mate van competitie. Dit
onderzoek zal zich toespitsen op broedplaatsen
langs de kust, maar het is uiteraard interessant
om te weten in hoeverre er uitwijkmogelijkheden
bestaan naar voedselbronnen in het binnenland
en welke prooien daar een rol spelen. Spaans
(1971) heeft wat dit betreft al veel werk gedaan
aan de Zilvermeeuw, maar dat was op een moment
waarop de Kleine Mantelmeeuw 'hooghartig
naar zee bleef kijken'. Toen in de zomer van
2005 de mogelijkheid ontstond om op de recente
vestiging van Kleine Mantelmeeuwen in het
Wormer- en Jisperveld uitgebraakte voedselresten
op nestranden te verzamelen, is daarvan
dan ook gretig gebruik gemaakt. In deze bijdrage
geven we een overzicht van onze bevindingen.
Kleine Mantelmeeuw Larus fuscus
[gratis pdf] [english summary]
|