JUKEMA J & PIERSMA P (2004) Kleine mannelijke Kemphanen met vrouwelijk broedkleed: bestaat er een derde voortplantingsstrategie, de faar?. LIMOSA 77 (1): 1-10.
Kemphanen zijn sterk seksueel dimorf, waardoor de mannetjes
zelfs in hun onopvallende winterkleed gemakkelijk te onderscheiden
zijn van de half zo grote vrouwtjes. Maar in 1981 sloeg
de twijfel toe. Toen werd een Kemphaan gevangen die wat betreft
vleugellengte het midden hield tussen een man en een
vrouw, en het kleed had van een vrouw. We weten nu dat het
toen waarschijnlijk om een mannetje ging. De wereld van de
Kemphaan blijkt met een mogelijke derde voortplantingsstrategie
bij mannen nóg ingewikkelder en spannender dan voorheen.
Over hennen, honkmannen, satellieten en de faar...
Onder de steltlopers is de Kemphaan Philomachus
pugnax in vele opzichten een uitzondering.
Alleen bij Kemphanen zijn de mannetjes
bijna twee keer zo groot en zwaar als de vrouwtjes.
In de broedtijd concentreren deze relatief
grote mannetjes zich met enkelen tot enkele
tientallen op gezamenlijke baltsplaatsen, de
arena's, waar vrouwtjes zich door één of meerdere
door hen uitverkoren mannetjes laten bevruchten.
De broedzorg komt geheel voor rekening
van de vrouwtjes. De mannetjes bezitten in
de baltsperiode een opvallend broedkleed,
waarbij ze sterk verlengde schouder-, kraag- en
kopveren aanleggen, alsmede een voorhoofd
dat is bedekt met fel gekleurde wratjes. De
vrouwtjes vertonen ook enige lichaamsrui in de
aanloop naar de broedtijd, maar hun verenkleed
blijft vrij onopvallend en camouflerend
(van Rhijn 1991, Beintema et al. 1995, Jukema &
Piersma 2000).
Er is een enorme individuele variatie aan kleuren
en patronen in het uiterlijk van de mannetjes.
Deze variatie geeft mannelijke Kemphanen
misschien een voor hen noodzakelijke identiteit
(Lank & Dale 2001). Tegelijkertijd geeft ze onderzoekers
een groot voordeel bij het ontrafelen
van het sociale systeem. Al vrij snel nadat gedetailleerde
gedragsstudies waren gestart, werden
op de arena's twee duidelijke gedragstypen
vastgesteld: de onafhankelijke mannetjes
en de satellietmannetjes (Hogan-Warburg 1966,
van Rhijn 1991). De onafhankelijke mannetjes
dragen veren met een veelheid aan kleuren en
patronen. Veel van hen verdedigen binnen de
arena een plekje van minder dan een vierkante
meter tegenover andere mannetjes. Zij worden
wel honkmannetjes genoemd (voor terminologie,
zie Brinkkemper 1979). Er zijn ook onafhankelijke
mannetjes die geen eigen honk verdedigen
en zich aan de rand van de arena
ophouden. Dit zijn de zogenaamde randmannetjes.
Daarnaast bestaat er een duidelijke tweede
categorie van mannetjes die witte kraag- en
kopveren hebben en geen honk bezetten. Dit
zijn de satellietmannetjes die wel op de arena
worden getolereerd door, maar ondergeschikt
zijn aan, de honkmannetjes. De satellietmannetjes
'stelen' copulaties van de onafhankelijke
mannetjes door op de arena te paren met
vrouwtjes die zich beschikbaar stellen. Mogelijk
tolereren de honkmannetjes de satellietmannetjes
op de arena omdat ze door hun opvallendheid
voor een grotere toestroom aan vrouwtjes
naar de baltsplaats zorgen. In ieder geval worden
grotere baltsplaatsen door meer vrouwtjes
bezocht, en vinden er per man per uur ook meer
paringen plaats (Lank & Smith 1992, Höglund et
al. 1993). Hoewel de rollen van honk- en randmannetjes
binnen een individu uitwisselbaar
zijn, vormen de onafhankelijke en de satellietmannetjes
twee gescheiden, genetisch bepaalde,
gedrags- en kleurtypen (Lank et al. 1995).
Verschillen in grootte en gewicht tussen de
seksen zijn bij Kemphanen zo groot dat de geslachten
gemakkelijk te onderscheiden zijn op
grond van bijvoorbeeld vleugellengte (Schmitt
& Whitehouse 1976, Prater et al. 1977, Pearson
1981, Cramp & Simmons 1983, Koopman 1986,
OAG Münster 1990, Gill et al. 1995, Jukema et al. 1995). Op een paar uitzonderingen na (zie
Discussie), bestaat er volgens de bestaande literatuur
zelfs geheel geen overlap in de vleugelmaten.
Na de broedtijd, in het seksueel uniforme
winterkleed, geeft de vleugellengte een
uitermate goede indicatie van het geslacht.
Tussen publicaties bestaan weliswaar kleine
verschillen in de opgegeven maximale vleugellengte
van vrouwtjes en de minimale lengte van
mannetjes, maar deze zijn waarschijnlijk een
gevolg van verschillen in meettechniek. Ook
kunnen door krimp verschillen ontstaan tussen
metingen in het veld en aan balgen in musea
(Engelmoer et al. 1983). In ons geval leek een
maximale lengte van 170 mm voor vrouwtjes en
een minimumlengte van 180 mm voor mannetjes
een bruikbaar criterium.
Twijfel ontstond voor het eerst op 29 april
1981 toen met een wilsternet een Kemphaan
met een vleugellengte van 177 mm werd gevangen.
Dat grensde dicht aan de minimumlengte
voor mannetjes, maar het verenkleed van deze
vogel was als dat van een vrouwtje. Het niet
kunnen vaststellen van het geslacht van genoemde
Kemphaan was voor de eerste auteur
aanleiding voor het schrijven van een korte publicatie
om andere onderzoekers erop te attenderen
dat het strikt hanteren van vleugellengte
zou kunnen leiden tot onjuiste geslachtsdeterminatie
(Jukema 1984). Het verenkleed toonde
immers aan dat het bij deze relatief grote
Kemphaan om een vrouwtje zou kunnen gaan.
Indertijd werd niet met zekerheid vastgesteld
om welke sexe het ging. Technieken om aan de
hand van DNA het geslacht van vogels vast te
stellen (zie Wenink et al. 1992, Baker et al. 1999)
waren nog niet voorhanden. Alleen inspectie
van de inwendige geslachtsorganen had een
definitieve bevestiging kunnen geven. In dit artikel
rapporteren we op grond van dissecties en
moleculaire geslachtsbepalingen over het werkelijke
geslacht van sindsdien verzamelde
Kemphanen van intermediaire grootte. Deze
gegevens geven een opmerkelijke draai aan het
verhaal van de Kemphanen.
Kemphaan Philomachus pugnax
[gratis pdf] [english summary]
|