VERKUIL Y & DE GOEIJ P (2003) Kemphanen willen wat anders: weilandkeuze van doortrekkende Kemphanen in het voorjaar in Zuidwest Friesland. LIMOSA 76 (4): 157-168.
Tijdens de voorjaarstrek maken grote aantallen Kemphanen een
tussenstop in Zuidwest-Friesland. Wat maakt de Friese weiden
zo aantrekkelijk? Een inventarisatie van het gebruik van verschillende
typen weilanden door Kemphanen laat de voorkeuren
zien. Naast de nabijheid van geschikte slaapplaatsen zijn ook de
eigenschappen van het grasland zelf van belang. Hierbij maken
kemphennen, die in Friesland ver in de minderheid zijn, iets andere
keuzes dan de hanen. De tweedeling in trekroutes tussen
beide seksen lijkt hierin weerspiegeld te worden. Moeten de kleinere
hennen het met hun kortere snavels hebben van andere
prooien en zoeken ze daarom andere doortrekgebieden op? Of
leggen ze het af tegen de grotere hanen in het geharrewar over
de beste plekken?
In het voorjaar maken zeer grote aantallen
Kemphanen Philomachus pugnax tijdens hun
trek van Afrika naar de broedgebieden een tussenstop
in Nederland, voornamelijk in Zuidwest-
Friesland (Wymenga 1999, Wymenga 2000,
Jukema et al. 2001). Het jaarlijks terugkerende
fenomeen maakt duidelijk dat het Friese weidegebied
kwaliteiten heeft die aantrekkelijk zijn
voor Kemphanen. De kwaliteit van een tussenstopgebied
is van cruciaal belang voor een succesvol
en snel verloop van een lange trektocht
en het daarop volgende broedseizoen (Ens et
al. 1994, Lindström 2003, Schekkerman et al.
2003). In een goed gebied moeten vogels ongestoord
voldoende kunnen opvetten om de
volgende etappe probleemloos af te leggen
(Piersma 1987, Alerstam & Lindström 1990). De
kwaliteit van een tussenstop wordt bepaald
door veel factoren, waaronder voedsel, veiligheid,
rust en ruimte.
In Friesland zoeken de doortrekkende Kemphanen
hun voedsel in weilanden en overnachten
op slaapplaatsen langs de meren. Behalve
aan 'opvetten' wordt er ook energie besteed
aan vroegtijdige baltsgevechten, en aan ruien
naar het prachtkleed (Jukema et al. 1995,
Jukema & Piersma 2000, Lank & Dale 2001). Als
foerageergronden en slaapplaatsen in elkaars
nabijheid liggen hoeven er minder kilometers
per dag te worden gevlogen (Rogers 2003). In
een open en leeg landschap is de kans op aanvallen
van roofvogels vanuit schuilplaatsen (bijvoorbeeld
een houtwal) kleiner en daardoor het
aantal verstoringen minder (Ydenberg et al.
2002). Dit levert energiebesparingen op, wat
kan betekenen dat het opslaan van brandstof
voor de nieuwe treketappe sneller gaat.
Behalve door de ligging wordt de geschiktheid
van een gebied als opvetgebied bepaald door
het beschikbare voedsel. In het geval van
Kemphanen gaat het daarbij om regenwormen
en emelten in de bodem of insecten in het gras.
De ligging en het beheer van de weilanden zal
de aanwezigheid van prooisoorten beïnvloeden
(Beintema et al. 1995). Grondsoort, begrazing,
bemesting en ontwatering kunnen de beweeglijkheid
en de ingraafdiepte van prooidieren bepalen,
wat gevolgen kan hebben voor het gemak
waarmee Kemphanen prooien kunnen
vinden (Zwarts & Wanink 1993). Broedenden
Kemphanen gebruiken vooral natte, kruidenrijke
weilanden op veengronden die in een open
landschap liggen (zie o.a. van Rhijn 1991, van
Zomeren 2000). Volgens Jukema et al. (2001)
worden doortrekkende Kemphanen juist aangetrokken
door agrarisch intensief gebruikte,
vochtige graslanden.
Om te onderzoeken welke eisen de doortrekkers
aan hun habitat stellen hebben we in het
voorjaar van 2003 een pilot-studie uitgevoerd
naar weilandgebruik door doortrekkende
Kemphanen. We waren daarbij ook geïnteresseerd
in de verschillen tussen kemphanen en
kemphennen. Hennen zijn veel kleiner en zouden
de meer oostelijk gelegen trekroutes gebruiken
(Jukema et al. 2001). In Friesland trekken
inderdaad veel meer hanen dan hennen
door, in doortrekgebieden in Oost Europa worden Het aandeel vrouwen loopt in Friesland in april
op tot slechts 20-30% (Jukema et al. 2001), terwijl
in april 1992 in Oekraïne wel tot 85% van de
gevangen Kemphanen vrouwen waren (Chernichko
et al. 1993). Het verschil in trekroute tussen
de grote mannetjes en de kleine vrouwtjes
zou een gevolg kunnen zijn van verschillen in
biotoopkeuze. Het kan ook een recent fenomeen
zijn. Sinds de jaren zestig van de vorige
eeuw worden de weidegronden sterker ontwaterd,
waardoor broedende Kemphanen het zeer
moeilijk hebben gekregen (Beintema et al.
1995, Bijlsma et al. 2001). Of dit ook voor de
doortrekkers geldt valt nog te bezien, maar het
zou kunnen dat vooral de mannetjes zich zouden
hebben kunnen aanpassen aan de intensievere
landbouw (Jukema et al. 2001). In dit artikel
presenteren we daarom een beschrijving
van factoren die een rol lijken te spelen in de
weilandkeuze door kemphanen en kemphennen,
aangevuld met waarnemingen aan het
voedselzoekgedrag die kunnen bijdragen aan
een verklaring voor de sekseverschillen in het
gebruik van Friesland als doortrekgebied.
[gratis pdf] [english summary]
|