VOGEL R (2002) Kauwen Corvus monedula in konijnenholen in 2002. LIMOSA 75 (2): 53-56.
Anno 2002 kunnen eigenlijk alleen terreinbeheerders op de
Waddeneilanden zich nog iets voorstellen bij kauwenkolonies in
konijnenholen. Zeventig jaar geleden was dit in ieder geval op de
Zuid-Veluwe niet al te bijzonder, getuige de verbazing van de
jachtopzichter van het Deelerwoud over de belangstelling die
Wigman voor dit verschijnsel aan de dag legde. In een redactioneel
commentaar van de Vries wordt ook gewag gemaakt van
solitaire broedsels bij Beek-Ubbergen en Mook (Rijk van Nijmegen)
en in Friesland. Haverschmidt (1942) vermeldt kolonies in
konijnenholen bij Arnhem in 1917 en bij Veenklooster in 1918.
Het koloniegewijs broeden in konijnenholen was toentertijd kennelijk
geen typisch Veluws fenomeen.
Ondergrondse kauwenbroedsels zullen rond1932 niet al te veel zijn voorgekomen want het
thema was bijzonder genoeg om Limosa te halen.
Interessant is dat Thijsse (1942) beschrijft
dat Kleine Boschduiven (Holenduiven Columba
oenas) die door Kauwen uit boomholten werden
verdreven hun toevlucht zochten in holen van
het Konijn Oryctolagus cuniculus, zonder een
dergelijk gedrag van Kauwen zelf te noemen.
De Vries (1951) daarentegen noemt het broeden
"op sommige plaatsen in Nederland en België
een vrij gewoon verschijnsel dat echter in
het eerste kwartaal van deze eeuw niet algemeen
bekend was" .
Op de Veluwe hebben ondergronds broedende
Kauwen in ieder geval niet lang stand gehouden.
Bij de start van systematische broedvogelinventarisaties
op de zuidelijke Veluwe in de jaren
zestig werd dit verschijnsel niet meer
vastgesteld (R.G. Bijlsma). Elders in Nederland
hebben ondergrondse Kauwen het langer uitgehouden.
In Drenthe was tenminste tot in de
jaren tachtig een kolonie van c. 200 in konijnenholen
broedende paren aanwezig op het Balloërveld.
Kleinere kolonies bevonden zich in
Drenthe tot in de jaren negentig op het Scharreveld
en het Westerveld bij Rolde (van den Brink
et al. 1996). Hoewel sterk afgenomen, wordt op
het Balloërveld nog steeds ondergronds gebroed
(R.G. Bijlsma). Het gaat hier wellicht om
één van de laatste binnenlandse kolonies in konijnenholen.
In Noord-Brabant werd tot in de jaren
negen lokaal nog in konijnenholen gebroed.
Bijlsma (1992) trof in 1991 twee ondergrondse
kolonies (8 en 14 paren) aan op de Putberg bij
Valkenswaard (NB). De kolonie van acht paren
was niet succesvol; van de kolonie van 14 paren
werden tien nesten gevonden met in totaal 40
eieren. Dit leverde uiteindelijk 21 jongen op. Bij
één nest werd predatie vastgesteld. Bij een vervolginventarisatie
in 2000 zijn in het Leenderbos
geen ondergronds broedende Kauwen meer
aangetroffen (Deuzeman 2000). De konijnenpopulatie
was er in negen jaar tijd tenminste gedecimeerd
(S. Deuzeman).
In de duinstreek zijn Kauwen in de loop van de
twintigste eeuw mogelijk meer in konijnenholen
gaan broeden. In 1950 werd een kolonie van
20-25 paar in konijnenholen in het Zwanenwater
gevonden, waarvan de nesten zonder uitgraven
onbereikbaar waren; de auteur wekt de indruk
dat dit tamelijk ongewoon was (Limosa 24: 138-
141). Ruitenbeek et al. (1990) stellen dat in het
duingebied van Noord-Holland "nogal eens" in
konijnenholen wordt gebroed, zonder dit nader
te kwantificeren. In het Noordhollands Duinreservaat
is het bewonen van konijnenholen zo
goed als verleden tijd (Klemann & Veenstra
2001) en vermoedelijk is dit ook elders in de
provincie het geval. In de duinen bezuiden het
Noordzeekanaal broedden Kauwen in de jaren
zeventig een enkele maal in konijnenholen (Vogelwerkgroep
Avifauna West-Nederland 1981)
maar hierover zijn mij geen recente publicaties
meer bekend. Op alle vijf de grote Waddeneilanden
wordt thans nog gebroed in konijnenholen
(Bijlsma et al. 2001). De uitbreiding en toename
op de Waddeneilanden is mogelijk toe te schrijven aan het ongemoeid laten van kauwenkolonies
in konijnenholen (Eggenhuizen 2002).
Zo werden tot in de jaren zeventig op Texel
massaal kauwenlegsels en broedvogels vernietigd
door onder andere blauwzuurgas in de holen
te brengen en de holen daarna dicht te trappen
(Dijksen 1996).
Het geleidelijk (weer) verdwijnen van kauwenkolonies
in konijnenholen op het Nederlandse
vasteland is vermoedelijk vooral een gevolg van
een sterk verbeterd aanbod van geschikte nestlocaties.
Het bosareaal in Nederland is sterk
toegenomen en de gemiddelde leeftijd van bossen,
parken en landgoederen eveneens; hierdoor
en door de uitbreiding van de Zwarte
Specht Dryocopus martius zijn er meer geschikte
holen ontstaan. De uitbreiding van urbaan
gebied heeft eveneens geresulteerd in meer en
betere nestgelegenheid, en mogelijk ook een
verruimd voedselaanbod (afval). Op de Veluwe,
behalve aan de randen, is het voedselaanbod
juist verslechterd. Ondanks het ouder worden
van het bos broeden op het Deelerwoud geen
Kauwen meer (Klemann 1995). In de droge heidevegetaties
en matten van Bochtige Smele
Deschampsia flexuosa is schraalhans keukenmeester.
Dit staat vermoedelijk in contrast met
de eerste helft van de twintigste eeuw en daarvoor,
toen heidegebieden op de Veluwe en elders in Hoog-Nederland werden afgewisseld
met landbouwenclaves. Hier werden aardappelen,
rogge en boekweit geteeld. Dit betekende
naast plantaardig voedsel (zaaigoed, oogstresten)
ook dierlijk voedsel waaronder kevers en
hun larven, wormen en rupsen.
Ondergronds broeden was rond 1932 ook mogelijk
omdat predatoren (het 'roofwild' waarmee
Wigman vermoedelijk vooral Vossen Vulpes
vulpes bedoelt) fel werden vervolgd. Dit
leidde niet alleen tot een hoge konijnendichtheid,
en daardoor broedgelegenheid voor Kauwen
in verlaten holen, maar ook de mogelijkheid
voor Kauwen om succesvol jongen te produceren.
Bijlsma et al. (2001) stellen dat de huidige
dichtheid van Vossen dergelijke ondergrondse
vestigingen vrijwel onmogelijk maakt. Daarnaast
zijn konijnen de afgelopen decennia in
aantal sterk afgenomen (van Breukelen et al.
2002). In de jaren negentig is zelfs sprake van
een versnelde afname (figuur 1), vooral ten gevolge
van de konijnenziekte VHS (Viral Haemorrhagic
Syndrome). Op de Waddeneilanden is
myxomatose opnieuw opgelaaid (CBS/VZZ:
zoogdiermonitoring) wat er mogelijk toe zal leiden
dat de konijnenpopulaties op de Waddeneilanden
onder druk komen, en de hiervan
deels afhankelijke Kauwen. Voor de huidige landelijke
populatie van 180 000 tot 220 000 paren
(Eggenhuizen 2002) zal dit weinig uitmaken; de
in konijnenholen broedende populatie zal maximaal
enkele honderden paren bedragen.
[gratis pdf] [english summary]
|