POTTERS H (2002) Mogelijk geval van bigamie bij de Steenuil Athene noctua. LIMOSA 75 (1): 33-33.
In 2000 werd in het cultuurland net ten oosten van
Roosendaal een mogelijk geval van bigamie bij
een Steenuil vastgesteld. Op een 2.8 ha groot terrein
werden twee broedgevallen geconstateerd.
Beide broedgevallen vonden plaats in steenuilkasten
in een door Zomereik Quercus robur gedomineerde
randbeplanting. De afstand tussen beide
nestkasten bedroeg 170 m. Wekelijkse controles
van beide kasten wezen uit dat de eileg op 14 en
op 15 april moet zijn gestart. De voltallige legsels
bestonden uit respectievelijk vier en drie eieren,
die allemaal zijn uitgekomen. Tijdens een inspectie
van de kast op 27 mei werd vastgesteld dat het
steenuilengezin intact was. Er waren toen drie jongen
van ca. twee weken oud. Op 3 juni bleken alle
jongen echter te zijn verdwenen. Het is onduidelijk
wat de oorzaak van deze mislukking is geweest,
maar wellicht hebben de slechte weersomstandigheden
in de tweede helft van mei een rol gespeeld.
Met name de zware storm in het weekeinde van 27
en 28 mei zou een negatieve invloed kunnen hebben
gehad. Steenuilen lokaliseren hun prooien
deels op het gehoor, en jagen op geluid is bij dergelijke
weersomstandigheden moeilijk (Exo et al.
1991). Het vier-broedsel groeide wei voorspoedig
op en alle jongen zijn uitgevlogen.
Het dicht bij elkaar broeden van Steenuilen behoeft
op zich geen aanwijzing te zijn dat er sprake is
van bigamie. Zo noemen Exo et al. (1991) 100-150
m als minimale onderlinge afstand tussen nestelende
paren. In het kader van het Atlasproject voor
broedvogels vond in 2000 ten oosten en zuidoosten
van Roosendaal echter ook een inventarisatie van
Steenuilen plaats. Tussen half februari en half maart
is getracht om in de avonduren alle territoriale mannetjes
op te sporen, waarbij de vogels met behulp
van geluidsopnamen tot een respons werden aangespoord.
In die periode is ook het bovengenoemde
terrein drie maal bezocht onder gunstige
weersomstandigheden, en telkens reageerde er
slechts een mannetje. Omdat juist Steenuilen die
dicht bij elkaar broeden doorgaans vocaal erg actief
zijn, lijkt het niet aannemelijk dat er meer dan een
mannetje heeft gezeten. Naburige territoria bevonden
zich op afstanden van ongeveer een kilometer.
Polygamie bij Steenuilen is blijkbaar een zeldzaam verschijnsel. Zowel Glutz von Blotzheim &
Bauer (1980) als Cramp (1985) karakteriseren de
Steenuil als een (strikt) monogame soort. Exo et al.
(1991) maken evenmin melding van polygamie
maar beschrijven wei de omzwervingen van een
gezenderd vrouwtje dat op zoek was naar een
partner en zich uiteindelijk aansloot bij een reeds
gepaard mannetje.
Gezien de ervaringen in West-Brabant zou het
zinvol zijn dat ook onderzoekers elders in Nederland
letten op de mogelijkheid van bigamie bij
Steenuilen. Het met 100% zekerheid vaststellen
hiervan is overigens aileen mogelijk wanneer individueel
herkenbare vogels intensief worden gevolgd.
Dit onderzoek en eventueel DNA-studies,
waarbij de identiteit van de ouders van aile jongen
kan worden achterhaald, zullen moeten aantonen
of sommige mannetjes er inderdaad meerdere
vrouwtjes op na houden.Steenuil Athene noctua
[gratis pdf] [english summary]
|