Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

SCHOTMAN A (1997) Nederlandse Ornithologische Unie: Themadag Effecten van habitatversnippering op vogels en zoogdieren: Effecten van habitatversnippering op het populatieniveau van bosvogels. LIMOSA 70 (1): 37-38.

Tussen verschillende delen van Nederland bestaan grote verschillen in het populatieniveau, dat wil zeggen in de presentie en dichtheid, van bosvogels. Mogelijke oorzaken zijn verschillen in klimaat, bosgeschiedenis en ruimtelijke samenhang in het bosareaal. Ook is het mogelijk dat de feitelijke oorzaak al is weggenomen door de sterke uitbreiding van het bosareaal sinds het begin van deze eeuw en dat de vogels onvoldoende tijd hebben gehad om hun verspreiding aan te passen. Isolatie van bosfragmenten als oorzaak voor lage presenties en dichtheden is vrij uitgebreid onderzocht in verschillende delen van Nederland. Daarbij kwamen met name soorten van oude loofbossen naar voren als gevoelig voor 'versnippering' van hun habitat. Versnippering, het opdelen van grote bosgebieden in kleine omgeven door akkers en weilanden, leidt echter tot meer dan een afnarne van de 'connectiviteif alleen. Ook de kwaliteit van het bos als habitat en de samenstelling van de levensgemeenschap worden beïnvloed. Dit was de aanleiding voor een nader onderzoek naar effecten van ruimtelijke rangschikking van habitat op verspreiding en broedsucces van de Boomklever.
      Het onderzoek werd uitgevoerd in de jaren 1988-94 in NO-Twente. Ongeveer 1.5-2.0 procent van het onderzoeksgebied is oud loofbos. Vande 265 ha habitat is ongeveer de helft verspreid over bosjes kleiner dan 5 ha. Ongeveer 50% van alle territoria was bezet, met een sterke dynamiek van jaar tot jaar. De bezetting was veer lager dan verwacht op basis van kwaliteit in kleine bosjes met een lage connectiviteit en veer hoger dan verwacht in grote bossen met een hoge connectiviteit (figuur 2). Connectiviteit is hier gedefinieerd als hoeveelheid habitat binnen een straal van 3 km. De bezette territoria hadden gemiddeld een iets betere kwaliteit dan alle 215 potentiele territoria samen, maar waren veer slechter dan wanneer alleen de beste zouden zijn uitgekozen. Hieruit zou je kunnen concluderen dat het dispersiegedrag een niet-optimale verdeling over het beschikbare habitat tot gevolg heeft, oftewel ontoereikend is. Die ogenschijnlijk niet optimale verdeling over het habitat lijkt echter geen negatieve effecten te hebben voor het totale broedsucces van de populatie, doordat behalve kwaliteit ook oppervlakte en connectiviteit de kans op broedsucces (positief) beïnvloeden (de oorzaak van een hoger broedsucces bij hoge connectiviteit is nog onduidelijk). Wei blijft een grote hoeveelheid goed habitat onbenut. Het aantal paren met uitgevlogen jongen is bovendien ongeveer 20% lager dan in de studie van Erik Matthysen in het Peerdsbos. Dit is vooral het gevolg van de competitie om nestholen. Slechts 23% van de paren die daardoor mislukken slagen er later in het seizoen alsnog in een broedsel groot te brengen. Dat zijn vooral de paren in territoria met extra voedsel in de winter en in bosrijk landschap. Uiteindelijk heeft versnippering dus een negatief effect op het populatieniveau door een verlaagde reproductie, maar niet aantoonbaar, zoals verwacht door dispersieproblemen. De lagere dichtheid in geïsoleerd habitat bij gelijke kwaliteit wijst echter wei in die richting.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 70.1 1997
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster