SLINGS QL (1981) Derde vangst van een Korteenleeuwerik Calandrella brachydactyla in Nederland en zijn mogelijke herkomst. LIMOSA 54 (1): 31-32.
Op 24 oktober 1978 werd op het ringstation Castricum om 8.30 uur met een van de slagnetten een Kortteenleeuwerik Calandrella brachydactyla gevangen. De Kortteenleeuwerik werd samen met enkele Veldleeuweriken Alauda arvensisaangelokt.
Beschrijving
Gehele bovenzijde zandkleurig grijsbruin met
hier en daar donkere schachtstrepen en schachtvlekken.
Korte, brede, vuilwitte wenkbrauwstreep
vanaf het oog naar achteren lopend. Bovenzijde
van de borst begrensd door smalle donkere
lijn,2ich aan de uiteinden tot een vlek verwijdend.
Daaronder spaarzame donkere
lengtestreepjes op bruinachtig getinte ondergrond.
De rest van de onderzijde vuilwit. Vleugels
met drie warm beige gekleurde vleugelbanden.
De buitenvlag van de buitenste (tweede)
handpen geelachtig wit. De eerste (rudimentaire)
handpen korter dan de langste handpendekveer,
vrij puntig en licht gezoomd. Bij bijna gesloten
vleugel reikt de langste tertial even ver als
de top van de langste (derde) handpen. Zeer
korte geelachtig hoornkleurige snavel. De in
een gaaf kleed gestoken vogel maakte herhaaldelijk
een als "truup" omschreven geluid.
Vleugel 95 mm; staart 57 mm; snavellengte
(tot voorhoofdsveren) 8.3mm; snavelhoogte
5.0 mm; snavelbreedte 4.8 mm; achternagel 8
mm; gewicht 19.9 gram (10.00 uur); vetgraad 2.
Snavelhoogte, snavelbreedte en staartlengte
gemeten volgens Svensson (1975); overige maten
volgens Busse (1974).
In het veld vielen de volgende kenmerken op:
(1) aanmerkelijk kleiner dan Veldleeuwerik,
ongeveer zo groot als een IJsgors Calcarius lapponicus;
(2) op de grond onmiddellijk opvallend
door geheel zandkleurige bovendelen; (3) korte,
hoge, lichtgekleurde snavel, rond kopprofiel
en ongestreepte onderzijde; (4) van dichtbij viel
een donkergrijs, horizontaal lijntje op de bovenborst
op, dat zich aan beide uiteinden tot een
vlekje verwijdde.
Nadat de vogel beschreven was, werd hij met
de op het ringstation aanwezige literatuur (Meinertzhagen
1954, Svensson 1975, Vaurie 1959)
gedetermineerd. De vogel werd geringd (Arnhem
B 409475), uitgebreid gefotografeerd en in
vrijheid gesteld in aanwezigheid van J. vander
Geld, F. L. Jongerling, J. Letschert,'H. Levering,
C. & R. Reijnders en Q. L. Slings. Deze
ringvangst is door de CDNA aanvaard als het
derde geval in Nederland (Limosa 53 (1): 30).
Eerdere vangsten waren op 26 oktober 1973 te
Monster (Engelen & van Dijk 1974) en op 3 oktober
1978 te Wassenaar (Kooijmans & van der
Meer 1979).
Vooral de vleugellengte, dein vergelijking tot'
de handpennen lange tertials en de zeer puntige
vleugels waren doorslaggevend bij' de determinatie.
Hoewel de vogel volledig doorgeruid was,
wijzen de lichtgezoomde (maar vrij puntige) rudimentaire
handpen en de streepjes op de borst
op een eerstejaars vogel. De relatief lange vleugel
wijst wellicht op een mannetje.
Discussie
De in Castricum gevangen vogel had een zeer
korte snavel: 8.3 mm gemeten vanaf de voorhoofdsveren.
Dit is beduidend beneden de door
Svensson (1975) opgegeven maten: 11.6--12.0
mm. Voor 21 vogels is dit wei een zeer geringe
spreiding. Wellicht is hier een fout in het spel.
Ook de twee vorige Nederlandse vogels hadden
beduidend kortere snavels, namelijk 10.8 mm
(Engelen & van Dijk 1974) en 9 mm (Kooijmans
in litt.). Voor vier Belgische Kortteenleeuweriken
vermeldt Herroelen (1979): 9, 10, 10.5 en
10.8 mm (alle maten vanaf de voorhoofdsveren).
In het Instituut voor Taxonomische Z0610gie
(Z0610gisch Museum), Amsterdam zijn 27
balgen van deze soort aanwezig, ingedeeld bij
de ondersoorten: artemisiana (n = 1), brachydactyla (n = 6), longipennis (n = 7) en rubiginosa
(n = 1). De snavellengtes van deze vogels
zijn samengevat in tabel l.
Ook deze maten vallen beduidend korter uit
dan de door Svensson (1975) vermelde. Bovendien
is de spreiding van deze maten aanzienlijk
groter. Bij het meten van de snavellengtes van
de balgen bleek overigens dat de reproduceerbaarheid
van deze maten te wensen over laat.
Bij een vergelijking van de beschrijving van
de eerste Kortteenleeuwerik van Nederland
(Engelen & van Dijk 1974) met die van de Castricumse,
valt onmiddellijk op dat deze eerste vogel
veel donkerder (bruiner) gekleurde bovendelen
moet hebben gehad. Uit kleurenfoto's van
de tweede Nederlandse Kortteenleeuwerik
blijkt dat deze vogel, hoewel niet zo grijs, veel op
de Castricumse vangst leek. Ook in Groot-Brittannie
komen zowel lichte (voornamelijk in de
herfst) als donkere (voorjaar en zomer) exemplaren
voor (BOU 1971, Sharrock 1976).
Volgens de geraadpleegde literatuur (Hartert
1910, Meinertzhagen 1954, Vaurie 1959)
zou dezesoort een clinale variatie in de kleur en
de tekening van de bovendelen vertonen. In het
oosten van het verspreidingsgebied zouden
lichtgekleurde; grijsachtige vogels voarkomen,
met spaarzaam gestreepte bovendelen. Naar het
westen en zuiden toe zouden de bovendelen
donkerder, respectievelijk roodachtiger worden
en zwaarder gestreept.
In de collectie van het Zoölogisch Museum,
Amsterdam bevinden zich vier exemplaren uit
het Pontisch gebied (twee uit Roemenië, twee
uit de Sovjet-Unie) die volgens het etiket zouden
behoren tot de (westelijke) ondersoort brachydactyla.
Deze vier exemplaren lijken echter
veel meer op de balgen van de lichte noordoostelijke
ondersoort longipennis dan op die
van de overige (westelijke en zuidelijke) exemplaren
van brachydactyla in vergelijkbaar gesleten
broedkleed. Bovendien zijn de snavels van
deze vier Pontische vogels (twee paartjes) karter
dan die van de overige exemplaren van brachydactyla.
Zoals te verwachten was, ontbreken
in deze collectie exemplaren in vers (eerste) winterkleed
uit dit gebied. De lichtgekleurde bovendelen
van deze vier vogels doen echter vermoeden
dat deze kart na de najaarsrui nog lichter
zouden zijn geweest. Ook in Hongarije broeden
lichtgekleurde Kartteenleeuweriken. Deze
zijn zelfs als een aparte ondersoort (c. b. hungarica
Horvath) beschreven (Horvath 1956; Endes
1972). Zij onderscheiden zich onder meer
door de zeer geringe afmetingen van de snave!.
Het is mogelijk dat uit deze gebieden afkomstige
najaarsvogels zo licht zijn en zulke korte snavels
hebben als de Castricumse en de Wassenaarse
Kortteenleeuweriken.
Het gebied ten westen en ten noarden van de
Zwarte Zee herbergt vermoedelijk de ten opzichte van West-Europa dichtstbijzijnde populatie
van lichtgekleurde Kortteenleeuweriken
die veel lijken op de Westeuropese najaarsdwaalgasten
van deze soart. Wellicht zijn de in West-Europa aangetroffen lichtgekleurde
Kortteenleeuweriken dus uit het Pontisch gebied
afkomstig.Kortteenleeuwerik Calandrella brachydactyla
[gratis pdf] [english summary]
|