RENSSEN TA (1981) Behoefte van Knobbelzwanen Cygnus olor aan zoet water op de zoute Grevelingen. LIMOSA 54 (1): 29-30.
De Knobbelzwaan Cygnus alar was tot vaor kart in ons land vrijwel geheel beperkt tot het zaete water. Slechts incidenteel kwam men de soort in het zaute milieu tegen. Sinds de afsluiting van het Brouwershavense Gat in 1971 is in de oostelijk ervan gelegen Grevelingen, die geheel zout wordt gehouden, de Knobbelzwaan een steeds talrijkere vogel geworden (Renssen & Teixeira 1980). De op deze voormalige zeearm verblijvende zwanen blijken, zaals ik in 1979 waarnam, geregeld drinkvluchten naar zoet water te ondernemen.
De waarnemingen
Eind oktober-begin november 1979 verbleven
op de Grevelingen ter hoogte van het plaatsje
Herkingen op Overflakkee ongeveer 1500
Knobbelzwanen. Deze vogels foerageerden
daar op de uitgestrekte velden Zeegras Zostera
marina (zie oak Nienhuis & van Ierland 1978).
Op 31 oktober omstreeks 14.00 uur zwommen
en/of vlogen steeds vogels alleen of in groepjes
naar een punt vlak naast het haventje van Herkingen.
Daar gingen de vogels op een drassige
kwelder aan de voet van de dijk aan land om er te
drinken. Er bevonden zich op deze drinkplaats
enkele poeltjes met modderig zoet water. De directe
omgeving toonde aan dat deze plaats veelvuldig
door Knobbelzwanen werd bezocht (fig.1). Op een gegeven moment waren er ongeveer
60 vogels aan het drinken. Na gedronken te hebben,
liepen de zwanen weer terug naar de ter plaatse erg ondiepe Grevelingen om zich te gaan
poetsen, terwijl nieuw aangekomen vogels hun
plaats bij de poeltjes innamen.
Behalve zwanen kwamen er ook regelmatig
Meerkoeten Fulica atra die op de Grevelingen
voedsel zochten, naar de plasjes om te drinken.
Op 2 november werd dezelfde plaats weer bezocht.
Hoewel later op de dag, vertoonden de
zwanen hetzelfde gedrag als twee dagen daarvoor.
Op twee plekken langs de dijk ten oosten
van Herkingen zag ik die dag ook kleine concentraties
Knobbelzwanen. Bij een van de twee
plaatsen mondde een kleine afvoerpijp uit welke
zoet water afvoerde uit een achter de dijk gelegen
betonnen goot. Het was echter niet helemaal
duidelijk of de zwanen daar ook dronken of
alleen maar kwamen rusten.
Discussie
Door het eten van Zeegras krijgen de zwanen op
de Grevelingen onherroepelijk een behoorlijke
hoeveelheid zout binnen, een fenomeen dat ze
gemeen hebben met andere soorten die in het
mariene milieu voorkomen. Echte zeevogels
hebben een goed ontwikkelde zoutklier boven
aan de rand van hun oogkassen, die uitmondt bij
de neusgaten. Hierdoor scheiden deze vogels
het overtollige zout uit (overzicht in Farner &
King 1972).
Ook vogels die op de grens zout-zoet leven,
zoals sommige soorten eenden en meeuwen,
hebben vaak een goed ontwikkelde zoutklier.
Toch laten deze vogels in tegenstelling tot soorten
die uitsluitend tot het mariene milieu zijn beperkt,
een voorkeur voor zoet water zien als zij
willen drinken. Er ontstaat dan een opvallende
trek tussen de foerageergebieden en plekken
met zoet water. Spaans & Swennen (1968) beschrijven
dit voor diverse soorten op het wad onder
Vlieland. Zover ik kan nagaan is dit verschijnsel
niet eerder beschreven voor zwanen.
Volgens Van Tyne & Berger (1976) zou het bij
de soorten die op de grens zout-zoet leven niet alleen
gaan om een voorkeur voor zoet water,
maar ook om een functionele noodzaak. Waarnemingen
van B. Ebbinge (pers.med.) aan
Rotganzen Branta bernicla en Brandganzen
B. leucopsis lijken eveneens in die richting te
wijzen. Zo nam Ebbinge op de kust van Vlieland
geregeld jonge Rotganzen waar die met hun ouders
van het wad naar plekken met zoet water
vlogen. Oude Rotganzen die geen jongen hadden,
deden echter niet aan deze drinkvluchten
mee maar bleven op het wad. Daarnaast constateerde
Ebbinge (1979) dat Brandganzen allen
Zeekraal Salicornia europaea eten op
plaatsen waar zoet water voorhanden is en vrijwel
niet op plekken waar dit niet het geval is.
Knobbelzwaan Cygnus olor
[gratis pdf] [english summary]
|