BRUIJN O DE (1980) Samenvattingen themadag Mens en roofvogelsDe Kerkuil en de mens, een eeuwenoud verbond. LIMOSA 53 (4): 141-141.
Omstreeks het begin van de jaartelling was de menselijke
bevolkingsdichtheid in onze streken nog zeer
gering. Het landschap bestond overwegend uit woeste
gronden: voornamelijk moerassen, venen en natuurlijke
bossen. Voor een soort als de Kerkuil bood een
dergelijk landschap weinig levensmogelijkheden. Het
is dan ook niet verwonderlijk, dat er uit ons land geen
subfossiele vondsten van Kerkuilen bekend zijn.
Rond de Middeleeuwen was de invloed van de mens
op het landschap al groter geworden, mede door de gestegen
bevolkingsdichtheid in samenhang met het ontstaan
van permanente agrarische nederzettingsvormen.
Zo ontstonden er stukken cultuurland omringd door
woeste gronden. De Kerkuil was aan de Middeleeuwse
mens goed bekend getuige onder meer afbeeldingen
op schilderijen van Jeroen Bosch. Vanaf de Middeleeuwen
tot aan het begin van de 20e eeuw bracht de
boerenbevolking een (v66r- en sindsdien ongekende)
grote landschappelijke variatie tot stand: de woeste'
gronden werden afgewisseld met talloze akkers, weitjes
en hooilanden, dikwijls omzoomd met wallen en
heggen. Het ontstaan van graslanden en de teelt van
granen maakte de opkomst van een rijke en gevarieerde
muizenfauna mogelijk. Niet alleen het toenmalige
(halfnatuurlijke) landschap leek voor de
Kerkuil geschapen, maar ook de bijbehorende architectonische
cultuur: in het landschap opgenomen nederzettingen
met kerken, kloosters, kastelen, boerderijen
en ve1dschuren boden de Kerkuil een nagenoeg
onbeperkt aanbod aan schuil- en broedgelegenheid (als
alternatief voor holle bomen). Bovendien vonden de
Kerkuilen in en rond de schuren met graanopslag belangrijke
voedselbronnen: een essentieel alternatief bij
veldmuisschaarste en in sneeuwrijke perioden!
Het is inmiddels wei duidelijk geworden, dat de
Kerkuil in onze streken zijn grootste dichtheid bereikt(
e) in het gevarieerde halfnatuurlijke landschap,
evenals wijlen onze Ooievaars. Helaas is dit optimale
Kerkuil-biotoop in de loop van deze eeuw (en vooral in
de laatste decennia) goeddeels verminkt en zelfs grotendeels
ten gronde gericht door herontginningen, verkavelingen,
egalisering, ontwatering, urbanisatie, wegenaanleg
en - lest nog best - door de chemische
bestrijdingsmiddelen en het overmatig gebruik van
kunstmest en drijfmes en de intensieve landbouw. Het
overgrote deel van het biologisch eens zo rijke landelijk
gebied is daarmee geworden tot agrarisch industrieterrein.
In de toekomst heeft de Kerkuil in Nederland alleen
overlevingskansen bij een actief en gericht beschermingsbeleid.
Hiervoor kunnen de volgende minimumvoorwaarden
aangegeven worden.
(I) Het instandhouden of (her-)scheppen van gebieden
met een toereikende prooifauna. In het polderen
rivieren-landschap valt hierbij te denken aan het
stichten van Veldmuis-reservaten (b.v. gekoppeld aan
ganzenreservaten!) met aan de randen heggen en
droge grazige ruigten voor voldoende alternatieve
prooien (Bosspitsmuizen, Bosmuizen). Op de hogere
gronden dient gestreefd te worden naar een extensief
agrarisch beheer van sommige terreindelen en naar
een zo groot mogelijke landschappelijke variatie (b.v.
in het kader van de nationale landschapsparken). Het
verdient alle aanbeveling om in of langs bestaande natuurreservaten
weer over te gaan op traditionele
landbouw (bij voorkeur graanteelt), b.v. in samenhang
met het opzetten van alternatieve landbouwbedrijven.
(2) Het herscheppen van toereikende voedselbronnen
voor de Kerkuil in de winter, b.v. in de vorm
van voor muizen en uilen bereikblre graanopslag. Ais
nood- en overgangsmaatregel is bij ongunstige wintercondities
het bijvoeren van Kerkuilen op traditionele
overwinteringsplaatsen aan te bevelen. .
(3) Een voortgezette uitbouw van het bestand aan
Kerkuil-nestkasten in ruimtelijk samenhang met geschikte
jachtgebieden (vgl. beide voorgaande punten)
en afgelegen van de voor Kerkuilen zo dodelijke
drukke autowegen. .
(4) Een voortgaande voorlichting van de bevolking,
niet alleen kosters, boeren en burgerlui, maar met
name ook in kringen van beleidmakers op het gebied
van landbouw, cultuurtechniek en landinrichting.
Van de hierboven genoemde maatregelen kunnen
ook diverse andere soorten profiteren die net als de
Kerkuil ernstig bedreigd zijn door de structurele aantasting
van het halfnatuurlijke landschap: vogels als
Zomertaling, Slobeend, Kemphaan, Watersnip,
Kwartel, Kwartelkoning, Grauwe Gors, Gele Kwiksstaart,
Geelgors, Roodborsttapuit, Paapje, Grauwe
Klauwier en Ortolaan, maar ook soorten als Bunzing
en Boomkikker. Bij voldoende grootte van halfnatuurlijke
beheersgebieden kunnen wellicht ook nog enkele
paren Dassen, Steenmarters, Grauwe Kiekendieven en
Ooievaarsworden geholpen.
[gratis pdf] [english summary]
|