TIMMERMAN A (1977) Het wintervoorkomen van de Kleine Rietgans Anser brachyrhynchus. LIMOSA 50 (3): 71-91.
De Kleine Rietgans Anser brachyrhynchus is de laatste jaren nogal eens in de publiciteit geweest. Het al of niet mogen bejagen van de soort kwam daarbij ter sprake met als achtergrond de kwetsbaarheid van de populatie. Zo meende Lebret (1973) dat de jacht op de Kleine Rietgans toen reeds niet meer geopend was, omdat deze niet met name in de Beschikking van de Minister van Landbouw van 1 juli 1971 nO. J 1324 Staatscourant 126 werd genoemd. De Haas (1974) vond dit een onjuiste interpretatie van bovengenoemde beschikking. Mede naar aanleiding van deze discussie en de aandrang van vogelbeschermingszijde sloot de Minister de jacht op de Kleine Rietgans met ingang van het seizoen 1976 / 1977. Kleine Rietgans Anser brachyrhynchus = Anser fabalis brachyrhynchus I. In de inleiding wordt gezegd dat de Minister van Landbouw de jacht op de Kleine Rietgans heeft gesloten met ingang van 1976/77, mede naar aanleiding van dediscussie over debedreiging van de soort in het overwinteringsgebied. 2. De verspreiding over de Europese winterkwartieren wordt besproken (Fig. 1-5). De overwinteringsplaatsen van de broedvogelpopulatie van Groenland en IJsland, die in Schotland en Engeland liggen, worden genoemd evenals die van de Spitsbergensebroedvogelpopulatie die voornamelijk in Nederland en Noord-Duitsland overwintert. . 3. Het biotoop in aile overwinteringsgebieden is vrijwel hetzelfde. Eris echter een opval1end verschil in het voedsel van de Britse winterpopulatie en de Noordzeepopulatie. De laatste voedt zich hoofdzakelijk metgras en de eerste met graan- en aardappelafval. 4. De Britse winterpopulatieis de laatste twintig jaar toegenomen met 35%; bij de Noordzeepopulatie wijzen de Deense tellingen op een stijging van 20%. Uit de aantallen die in Nederland en West-Duitsland worden vastgesteld, blijkt dit evenwel niet overtuigend. Dit komt vooral om. dat het ontbreekt aan simultane tellingen op de Westduitse en Nederlandse pleisterplaatsen (Fig. 6-11). 5. De verspreiding en de aantallen van de Kleine Rietganzen in Nederland worden besproken. De soort kwam in 1900 met enkele duizenden in Zeeland voor. Na 1920 is ze daar evenwel verdwenen. De ganzen overwinterden toen voornamelijk op het eiland Fohr en later aan de Jadebusen en op de overstromingsgebieden van de Ems, Leda en Jiimme. Pas in de tweede helft van de jaren vijftig komen er weer aanzienlijke aal1tallen op de Friese ganzenpleisterplaatsen voor. Ais oorzaken van deze verplaatsing worden genoemd de verstoring door de jacht en de bedijking van de Ems, Leda en Jiimme. Hoe de bezetting van de pleister- en overnachtingsplaatsen in de loop van circa twintig jaar heeft plaatsgevonden, wordt besproken en is in Fig. 12 en 13 in beeld gebracht. De Kleine Rietgans wordt in de IJsselmeerpolders en in het Deltagebied slechts in geringe aantallen waargenomen. In Damme (Belgii:) overwinteren jaarlijks enige honderden exemplaren. 6. In de periode 1967-75 werden er in Nederland minder Kleine Rietganzenwaargenomen c:ian daarvoor. Uit het onderzoek in Nederland en elders is evenwei gebleken dat het aantal Kleine Rietganzen niet is achteruitgegaan. Evenals bij de andere ganzesoorten is het aantal toegenomen. De broedvogelpopulatie van Spitsbergen verplaatste haar overwinteringsgebied vier maal in driekwart eeuw. De conclusie wordt getrokken dat een ongestoorde overwinteringsplaats van groot belang is voor deze kleine populatie. Aangezien ook op de broedplaatsenmenselijke activiteiten steeds meer een negatieve rol gaan spelen ten opzichte van het behoud van de populatie, is het gewenst om beide situaties bij het beheer van de populatie in het overwinteringsgebied te betrekken.
[gratis pdf] [english summary]
|