BIJLSMA RG (2009) Samenvattingen themadag Vogels en recreatie: Vogels, natuurbescherming en recreatie: vluchten kan niet meer. LIMOSA 82 (1): 45-46.
De natuurbescherming in Nederland,
ongeacht of die aan de leiband van de
overheid loopt of privaat is, heeft in de
afgelopen decennia een drastische gedaanteverwisseling
ondergaan. Waar in
het verleden de bescherming van landschappen
en de daar voorkomende
planten en dieren centraal stond, worden
die landschappen nu omgevormd
tot parken ten faveure van mensen. Dat
levert geld op ('vermarkting van de natuur'),
en verbetert het welzijn van de
gestreste mens – althans, dat is het
idee. De twee meest voorkomende begrippen
in het vocabulaire van de natuurbeschermer
anno 2009 zijn dan
ook 'geld' en 'publiek'. Gelijk opgaand
met deze ontwikkeling vermindert de
aandacht voor planten en dieren (tenzij
virtueel of via megalomane projecten),
keldert de kennis van beheerders van
hun terreinen, verdwijnt toezicht maar
neemt het aantal bordjes toe, wordt
bestaande natuur achteloos bejegend
en is veldwerk een vrijwilligerszaak geworden.
Wetenschappelijke kennis op
het gebied van natuurbescherming
wordt genegeerd. Kritiek op de uitbating
van natuur ten behoeve van mensen
wordt ontkend, gebagatelliseerd,
teruggespeeld of via commissies diepgevroren.
Langjarig onderzoek op Planken
Wambuis, een natuurgebied op de
Veluwe waar het toezicht nog verhoudingsgewijs
goed is maar eveneens afkalft,
laat zien dat de intensiteit van de
recreatie in 1968-2008 sterk is toegenomen.
In de opengestelde gebiedsdelen
is die toename 15-voudig, in voor publiek
afgesloten delen zelfs 18-voudig
(vanaf bijna nul in de late jaren zestig
en vroege jaren zeventig). Bekeken
over kortere tijdvakken is die toename
geringer, wat deels verklaart waarom
beheerders het idee hebben dat het 'allemaal
wel meevalt'. Beheerders wisselen
frequent van stoel en elke nieuwe
beheerder start met een nieuw ijkpunt
zonder idee te hebben van wat er de afgelopen
decennia is gebeurd: de Wet
van de Glijdende Perceptie.
De aanwezigheid van mensen in natuurgebieden
op de Veluwe en in
Drenthe bleek een verstorende werking
te hebben op vogels, zowel in als
buiten de broedtijd. Voordat heide- en
zandverstuivingvogels, na verstoord te
zijn, naar hun nest terugkeerden, verstreken
nadat de kust vrij was gemiddeld
2-4 minuten, afhankelijk van de
soort. Terugkeer vond pas plaats nadat
de verstoorder zich 71-150 m van het
nest had verwijderd. Dat de schuwste
soorten het sterkst als broedvogel zijn
afgenomen wekt de suggestie dat verstoring
een rol kan hebben gespeeld bij
de populatieontwikkeling. Dit wordt
ondersteund door de lagere reproductiecijfers
van vogels broedend in opengestelde
gebieden vergeleken met die
broedend in vergelijkbare afgesloten
gebieden.
Variatie tussen soorten werd ook
vastgesteld in de afstand waarop vogels
opvliegen bij benadering door een
mens. Gemiddeld vliegen grote soorten
eerder weg dan kleine soorten, en
zijn de vluchtafstanden in open habitats
(heide, cultuurland) groter dan in
meer besloten habitats (bos, ruigte).
Ruim voordat vogels wegvliegen vertonen
ze alert gedrag en houden ze op
met zingen, foerageren of rondscharrelen.
De opkijkafstand, berekend voor
ruim 100 vogelsoorten, is gemiddeld
42% groter dan de vluchtafstand. In dit
verband is de bevinding dat het paden net
in natuurgebieden steeds dichter
wordt een veeg teken voor vogels. Zo
verminderde in het Drents-Friese Wold
de mediane afstand van willekeurige
punten in het terrein tot het dichtstbijzijnde
pad van 57 m in 1990 naar 50 m in 2005. In dit Nationale Park zijn punten
op meer dan 200 m van een pad
zeldzaam geworden. Autoverkeer is
met een factor twee toegenomen in
het Drents-Friese Wold in 2002-08, en
met een factor 10 op de Harderwijkerweg
tussen Planken Wambuis en Hoge
Veluwe in 1968-2008. Auto's genereren
lawaai en brengen mensen naar natuurgebieden;
beide factoren vergroten
de druk op vogels.
Het veel genoemde argument voor
het openstellen van natuurgebieden
dat hiermee het 'draagvlak voor de natuur'
wordt vergroot is een mythe gebleken.
Hoe meer mensen namelijk natuurgebieden
opzoeken, hoe groter
het aandeel mensen dat denkt dat die
gebieden er uitsluitend voor hun genoegen
zijn. Terwijl natuurbescherming
juist bedoeld was om andere dieren
dan mensen hun plek te gunnen.
Waar de druk op natuurgebieden vanuit
de samenleving toeneemt zouden
natuurbeschermingsorganisaties des
te sterker tegenwicht moeten bieden.
Het tegendeel is echter waar: het belang
van planten en dieren is ondergeschikt
gemaakt aan de genoegens van
uitgerekend die ene soort die uitstekend
voor zichzelf kan opkomen.
Daarmee verzaken natuurbeschermingsorganisaties
hun plicht: in plaats
van 'hun kind' te beschermen tegen
kwalijke invloeden proberen ze er
maximaal profijt uit te slaan.
[gratis pdf] [english summary]
|