(2005) Recensie: Kelcey JG. & Rheinwald G. (eds.) 2005. Birds in European cities. LIMOSA 78 (4): 162-164.
Birds in European cities. Kelcey J.G. & G. Rheinwald (eds.) 2005. Ginster Verlag, Schönblick 10,
D-53562 St. Katharinen. ISBN 3-9806817-2-6. Harde
kaft, 450 pp., 47 zw/w foto's, 47 tabellen, 33
kaarten en 15 grafieken. Prijs €25,50.
Een Europese vogel-stedentrip; voorjaar, trektijd of
winter: uw gids ligt klaar! Geen glossy magazine -
dat kan ook niet voor die prijs - maar wel rijk gevuld
met soortenlijsten, gegevens over verspreiding en
dichtheden in verschillende stedelijke habitats,
trends van de afgelopen eeuw tot heden, bijzondere
waarnemingen en zelfs vogelkijkpunten. In totaal
worden 16 grote steden besproken, ook uit
Oost-Europa, hoewel over landen als Nederland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Griekenland en Scandinavië
geen bijdrage is ingeleverd.
Niet glossy, integendeel. De foto's zijn contrastarm
en soms wazig, de plattegronden nogal onduidelijk
en (op één na) zonder schaal, de tabellen en
literatuurlijsten in (zeer) kleine letterprint. De mate
waarin gegevens cijfermatig, tabellarisch of grafisch
zijn uitgewerkt, verschilt sterk per hoofdstuk. Bij drie
steden ontbreekt zelfs een literatuurlijst. Wel is elk
hoofdstuk opgebouwd volgens eenzelfde, duidelijke
structuur: de historische groei van de stad, de
huidige ecosystemen of vegetaties, de avifauna in
vroeger eeuwen, in het bijzonder in de perioden
1940-1990 en 1990-heden. De huidige vogelbevolking
is opgesplitst in broedvogels, doortrekkers en
wintergasten. Bij de broedvogels worden de autochtonen
en de exoten apart beschouwd. De vogelnamen
in de tekst zijn Engels; achterin zitten
twee vertaallijsten van Engelse naar wetenschappelijke
naam en vice versa. Elk hoofdstuk wordt afgesloten
met typische waarnemingen of anekdotes
(bijv. over de herintroductie van de Slechtvalk) en
met aanbevolen excursiepunten. Per stad geeft een
appendix alle soorten weer, meestal met hun status,
en voor Bratislava, Brussel, Moskou, Praag, Rome
en Sint-Petersburg ook nog voor verschillende periodes.
De mate van voorkomen is met een indexmaat,
en soms met een verspreidingskaart, weergegeven
voor Berlijn, Florence, Hamburg, Rome,
Sint-Petersburg, Sofia, Valencia en Warschau.
Hoewel de plattegronden dit niet altijd in detail
weergeven, wordt per stad het rood (steen), groen
en blauw (water) apart onderscheiden. De broedende,
trekkende en overwinterende soorten en
hun trends worden per deelgebied beschouwd: het
stedelijk gebied sensu stricto, veelal het historische
stadscentrum en de dichtbebouwde woonwijken;
de flat- en villawijken; de voor- en tuinsteden; de
parken, volkstuinen en begraafplaatsen; de omliggende
bossen en groengebieden; het al of niet
aanwezige akker- en braakland; de industriële zones
en waterpartijen, inclusief rivieren of wetlands
als die er zijn.
De soortenrijkdom van een stad hangt duidelijk
samen met de variatie aan omringende landschappen
en daarnaast met de grootte, de breedtegraad
en de ligging op een trekroute. Alleen Mulsow
(Hamburg) nam de moeite om de drie Duitse steden
(ook Berlijn en Bonn) met elkaar te vergelijken
op dichtheid en aankomstdata van enkele soorten.
Zulke analyses hadden er wat méér mogen zijn,
want de verschillen tussen de steden zijn groot en
soms raadselachtig. Het afsluitende hoofdstuk bevat
slechts enkele globale eindconclusies en de
overzichtstabel aan het einde, met alle broedende
soorten per stad in één matrix, blijft onbesproken.
En toch kan men daar, na het trekken van enkele
hulplijnen voor de leesbaarheid, leuke vragen uit
peuteren. Bijvoorbeeld: waarom komt een soort in
alle steden behalve één of twee voor? Hoe is te verklaren dat enkele (zeldzame) soorten toch nog op
een stadsvogellijst figureren? Turkse tortels zijn
overal op hun retour, maar in Brussel nemen ze toe;
overal keldert de Huismus, maar niet in Lissabon...?
Het in de eindmatrix niet voorkomen van Stadsduiven
in Brussel berust op een fout, die ook al in de
betreffende appendix verkeerd staat. De tekst laat
geen twijfel bestaan: natuurlijk zit ook Brussel vol
Stadsduiven. De meeste auteurs signaleren de verdwijning
van bewoners van braakliggend land (bijv.
Steenuil, Tapuit, Kuifleeuwerik, Kleine plevier) en
akkers (bijv. Patrijs, Veldleeuwerik, Kneu, Grauwe
gors) omdat deze gebieden door stedelijke uitbreiding
worden opgeslokt. Men ziet de bedreigingen
maar over beleid wordt niet gerept.
Ook toenames en kolonisatieprocessen worden
beschreven, al is het hoe en waarom niet altijd duidelijk.
Er wordt verwezen naar areaalverschuiving,
lokale landschapsveranderingen, het oprukken
van zuidelijke soorten, aanpassingen in gedrag,
maar er blijven genoeg raadsels over. Hoe komt
het bijvoorbeeld dat de Gaai in Praag al op de daken
nestelt en Lublin pas in 2002 voor het eerst in
de stad verscheen? De mate waarin soorten zich
aan de mens aanpasten qua schuwheid, nestelgedrag
en dieet wordt niet diepgaand besproken,
maar dat maakt het boek uitdagend. Diegene die
affiniteit heeft met een bepaalde soort of groep,
kan zelf gaan turven en pluizen. Er is zo veel informatie
bijeen gegaard, uit talen waarvan wij geen
letter kunnen lezen, uit perioden die wij nooit gekend
hebben, uit historische beschrijvingen die
soms eeuwen in archieven besloten lagen; nu liggen
de lijsten gereed. De reis kan beginnen. Let
op: de oplage is klein en Europa is groot; meer zeg
ik niet.
Recensie van Gert Baeyens
[gratis pdf] [english summary]
|