(2007) Recensie: Wink M, ...(et al). 2005 Die Vögel des Rheinlandes (Nordrhein) Ein Atlas zur Brut- und Wintervogelverbreitung 1990 bis 2000. LIMOSA 80 (1): 46-48.
Die Vögel des Rheinlandes
(Nordrhein)
Ein Atlas zur Brut- und Wintervogelverbreitung
1990 bis 2000.
M. Wink, C. Dietzen & B. Gießen 2005.
Beiträge zur Avifauna Westfalens, Bd. 36.
Romneya Verlag/Verlag Nibuk, Neunkirchen.
419 pp. ISBN 3-934502-05-9 en
3-931921-07-7. Harde kaft. Prijs € 29,80
(excl. verzending). Te bestellen via D. Prestel,
Hermerather Str. 9, D-53819 Neunkirchen,
e-mail: nibuk@nibuk.de
Na 'Die Vögel Westfalens' in 2002 hebben
nu ook de Rheinlanders een nieuwe
avifauna uitgegeven. Daar waar het boek
van Westfalen vooral gebaseerd was op
gegevens uit de periode 1989-94, is de
nieuwe Rheinland-avifauna met z'n veldwerkperiode
van 1990-2000 van actuelere
datum. Het boek is aantrekkelijk vormgegeven,
vergelijkbaar met de in 2002 uitgekomen broedvogelatlas van Sleeswijk-
Holstein, en past goed in de lijn van
avifauna's die recent bij de oosterburen
het licht zien. Zelfs van ongewone soorten
is fotomateriaal van vaak goede kwaliteit
opgenomen. Bijzonder is verder dat
zowel broedvogels als wintergasten in
beeld worden gebracht. Vergeleken met
de eerdere avifauna van het Rheinland
van Mildenberger (twee delen, 1982-
1984) doet het boek minder 'monumentaal'
aan, maar daar staat tegenover dat
het veel toegankelijker is.
Basis voor de verspreidingskaarten vormen
kwartblokken van kaartbladen van
de Duitse topografische dienst, met ongeveer
5x5 km vergelijkbaar met een
Nederlands atlasblok. Per kwartblok werd
een lijst met broedvogels en een aantalschatting
opgesteld (1-10, 11-100, 101-
1000 etc.). Verspreiding en aantallen van
wintergasten werden tussen 1 december
en 15 februari vastgelegd, gebaseerd op
gemiddeld 12 bezoeken per kwartblok in
een winter (sommige kwartblokken werden
gedurende meerdere winters onderzocht).
Aantallen werden op dezelfde wijze
geschat als de broedvogels, overigens
zonder dat gebruik is gemaakt van andere
gegevensreeksen (bijvoorbeeld watervogel-
of ganzentellingen). Beide kaarten
vormen de kern van de soortbesprekingen.
Voor de meeste broedvogels is ook een kaart opgenomen die de veranderingen
ten opzichte van 1974-84 weergeeft.
Hoe reëel die vergelijking is valt niet altijd
uit het materiaal op te maken. Bij moeilijker
te karteren soorten lijkt verschil in onderzoeksintensiteit
(te) vaak roet in het
eten te gooien. Maar dit probleem is klassiek
bij dit type atlas van de 'eerste generatie'.
Ook blokken met goede waarnemers
(vooral waarnemers die vertrouwd
zijn met schattingen voor dat wat ze niet
hebben gezien) zijn feilloos in de kaarten
terug te vinden; een euvel waaraan ook
de Atlas van Nederlandse vogels uit 1987
leed.
De atlas lijkt dan van recentere datum,
maar is dat niet in alle opzichten. Dat
blijkt vooral als we de verspreiding bekijken
van soorten die vanuit Nederlands
perspectief interessant zijn, en die net (of
net niet) aan onze oostgrens broeden. Bij
Middelste Bonte Specht valt dan op dat
het voorkomen in het grensgebied met
Nederland weliswaar nieuw is (en de
soort zich in het Rheinland sterk uitbreidt),
maar dat de verspreiding er nog
wel erg karig uitvalt. Vergelijkbaar is de situatie
bij Taigaboomkruiper. Veel nieuwe
vestigingen, maar de soort is nog nauwelijks
tot het grensgebied met ons land
doorgedrongen. De ontwikkelingen in
Nederland suggereren daar een andere
situatie. Ook van Slechtvalk en Oehoe zijn
al veelmeer broedgevallen bekend. Deels
zal dit samenhangen met het feit dat het
eerste veldwerk voor de atlas inmiddels
meer dan 15 jaar terug ligt en sommige
soorten zich snel uitbreiden; deels echter
ook met het gegeven dat in grensstreken
de onderzoeksintensiteit steevast lager
uitvalt.
Tegenover deze tekortkomingen staat
dat er natuurlijk ook veel spannends in de
kaarten is te ontdekken. Zo springt de uitbreiding
van de Nijlgans vanuit Nederland,
via de Rijn, fraai in het oog. De Zwarte
Wouw broedt nog op diverse plaatsen
langs de Niederrhein (nog steeds actueel
overigens), wat precies past in het verspreidingspatroon
van de paren die af en
toe in Oost-Nederland verschijnen. Het
noordelijk deel van het Rheinland vormt het bolwerk voor de Steenuil in Duitsland,
en sluit naadloos aan op de verspreiding
in Gelderland. De soort doet het er bovendien
goed en heeft in de afgelopen
decennia geen areaalverlies geleden. De
Nachtegaal, in Oost-Nederland sterk afgenomen,
komt in het lage deel van het
Rheinland nog vrijwel vlak dekkend voor,
soms in hoge dichtheden. Dergelijke
voorbeelden geven aan dat de atlas meer
dan de moeite waard is om verspreidingspatronen
in ons land in een breder perspectief
te kunnen plaatsen.
Voor de kaarten van de wintervogels
gelden in het algemeen dezelfde beperkingen
die al voor de broedvogels zijn genoemd.
Het effect van durven of niet durven
schatten lijkt nog groter dan bij
broedvogels. Vooral bij geclusterd voorkomende
soorten (watervogels) komt
daar nog bij dat de kaarten vanwege cumulatie
van aantallen een sterke inflatie
hebben ondergaan. Je zou op grond van
de verspreiding van Kolgans bijna denken
dat de gehele winterpopulatie in West-
Europa zich langs de Niederrhein concentreert.
Wie daar een beetje doorheen kijkt,
krijgt niettemin een vrij goed beeld van
de winterverspreiding bij de meeste soorten.
Voor veel soorten is het Rijndal van
groot belang. Ook hier zijn vanuit Nederlands
perspectief interessante ontwikkelingen
te ontdekken. Zo zou de concentratie
Casarca's langs de Niederrhein wel
eens de bron kunnen zijn van de ruiers op
de zuidelijke Randmeren. Wie zich verwondert
over waarnemingen van Waterspreeuwen
in Zuid-Limburg; die passen
goed in de verspreiding over de grens.
Vogelaars in de grensstreek zouden
deze avifauna eigenlijk in huis moeten
hebben om hun perspectief te verbreden.
Voor anderen is het wellicht beter te
wachten op wat de nabije toekomst
brengt. In 2005-2008 wordt de gehele
Bondsrepubliek geïnventariseerd voor
een eerste landelijke broedvogelatlas (zie
www.vogelmonitoring.de). De Rheinlanders
en Westfalen hebben het ambitieuze
plan opgevat om deze gelegenheid te benutten
al in 2010met een eigen broedvogelatlas
te komen. Dan zal ongetwijfeld
ook duidelijker zijn te zien wat Middelste
Bonte Specht en Taigaboomkruiper over
de grens doen.
Recensie van Kees Koffijberg
[gratis pdf] [english summary]
|