VLEK R & A EHRENBURG (2008) Een bijzondere collectie vogeleieren uit Zuid-Kennemerland.. LIMOSA 81 (3): 102-106.
In april van dit jaar hebben Antje Ehrenburg en Hans Vader namens
Gemeentewaterleidingen Amsterdam (thans opgegaan
in Waternet) een interessante regionale collectie vogeleieren
overgedragen aan het Nationaal Natuurhistorisch Museum
Naturalis in Leiden. Deze verzameling was afkomstig uit de collectie
van het bezoekerscentrumDeOranjekomteVogelenzang
(NH), en was bijeengebracht door Albertus Adrianus Hey uit
Hillegom (1905-1982). Het gaat hierbij om een voor de
Hollandse duinstreek representatieve en historische collectie eieren,
die mede belangrijk is omdat hij legsels bevat van verscheidene
vogelsoortendie inmiddels alsbroedvogeluitdeduinen
verdwenen zijn. Omdat de documentatie van deze
eiercollectie goeddeels verloren is gegaan, zijn we aan de hand
van avifaunistische en biografische gegevens uit de verzameljaren
van Ab Hey nagegaan uit welke periode en van welke locatiesdebetreffende
legsels afkomstigkunnenzijn.Daardoorontstond
meer inzicht in de betekenis van deze eieren als
documentatie van de avifauna van de Amsterdamse Waterleidingduinen
in de jaren dertig tot zestig van de vorige eeuw.
Context van het verzamelen van vogeleieren in de duinen
Wanneer op 23 september 1912 de Vogelwet van kracht
wordt is het vanaf dan "verboden eieren van beschermde
vogels uit te halen, ten verkoop voorhanden te hebben, te
koop aan te bieden, te verkoopen, af te leveren of te vervoeren"
(Staatsblad 1912 nr. 303, art. 3). Dit geldt dan niet voor
het rapen tot 29 april van kievitseieren, terwijl ook vergunning
kan worden verleend voor het rapen van eieren van
meeuwen tussen half april en half juni. Aan oölogische verzamelaars
kon op voorspraak van het Rijksmuseum van
Natuurlijke Historie (belanghebbende bij collectievorming)
vergunning worden verleend door het Ministerie (art. 16
Vogelwet 1912). Deze wettelijke bepalingen maakten het
aanleggen van een eierverzameling voor hobbydoeleinden
in principe illegaal. Vandaar dat nog steeds zulke particuliere
verzamelingen geheim worden gehouden of bij bekend worden in beslag worden genomen door de politie. Zo heeft
de Zandvoortse politie in de loop der jaren diverse eiercollecties
in beslag genomen (onder meer de collectie J.
Kemeling uit Zandvoort), die ze later heeft ondergebracht
bij het bezoekerscentrum 'De Oranjekom' van Gemeentewaterleidingen
Amsterdam. Evenzo ontstond door diverse
inbeslagnames de collectie van een Wassenaarse politiecommissaris,
mr. Rienk Warmoltz (thans collectie Milieu
Educatie Centrum (MEC) Eindhoven). Toch maakte de
Vogelwet van 1912 in de praktijk geen absoluut einde aan
het rapen van eieren, zeker niet in de vogelrijke duinstreek
van Zuid-Kennemerland. Daar waren in het interbellum nog
diverse categorieën nestenzoekers actief.
In de weekends zochten jongens en natuurclubs van jongeren
naar eieren als vorm van buitensport. Vogels kijken
stond na de Eerste Wereldoorlog zonder verrekijker nog in
belangrijke mate gelijk aan nesten zoeken. De nesten zoekende
jongens in het gebied van de Amsterdamse Waterleidingduinen
(AWD) tooiden zich met clubnamen zoals
Raususmajor (de grote rausers) en de Red Brothers (naar Karl
May). Over deze in de jaren 1919-1925 actieve vogelclubjes
(voorlopers van de afdeling Haarlem van de Nederlandse
Jeugdbond voor Natuurstudie en de Vogelwerkgroep
Haarlem) verhaalt Jan P. Strijbos in zijn dagboeken, in de
Levende Natuur en het boek 'Vogelvrij' (1923-1976). Doel
van hun zoektochten was niet zozeer het verzamelen van eieren
als wel het vinden van nesten en het volgen en fotograferen
van legsels (zoals van Scholekster, Wulp en Griel). De
nagelaten 'verzamelingen' bestaan nog slechts enkel uit
reeksen prachtige legselfoto's van nu verdwenen grondbroeders
(collectie Nederlands Fotomuseum, Rotterdam).
Om het rapen van grieleneieren tegen te gaan werden deze
met een verfkleurtje voor verzamelaars onaantrekkelijk gemaakt
(Strijbos 1949). Daarnaast waren er diverse vogelfotografen
actief met nestfotografie van duinvogels. Zo hebben
tussen 1903 en 1954 ten minste 15 vogelfotografen series
opnamen gemaakt van Grielen in de AWD.
Van de destijds actieve regionale eierverzamelaars zijn
slechts enkelen met naam bekend: Zuiderduijn, Hey, Kemeling
en Lugthart. Alle duindorpen kenden waarschijnlijk zulke
verzamelaars, maar veelal zijn zij anoniem gebleven. De
meeste collecties waren gebrekkig gedocumenteerd, en
daardoor van geringe wetenschappelijke waarde. Er waren
ook jachtopzieners met een eierverzameling, meestal ontstaan
door inbeslagnames bij eierstropers, soms uit eigen
hobby. Jachtopzieners uit de AWD met een eierverzameling
waren onder andere Engel van der Meulen en Kees Rietvink.
Jachtopziener Hermanus Zuiderduijn (1886-1971) verzamelde
in zijn jeugdjaren 1896-1906 een collectie van 202 eieren
van 50 soorten vogels in de Kennemerduinen en op landgoed
Duin- en Kruidberg. Die bevatte ondermeer eieren van
Griel, Strandplevier Charadrius alexandrinus, Nachtzwaluw
Caprimulgus europaeus, Duinpieper, Grauwe Klauwier en
Kuifmees Parus cristatus.
Het stropen van eieren voor consumptie en/of verkoopwas
merendeels een activiteit vanwildstropers in het voorjaar, gericht
op legsels van Kieviten, eenden en Fazanten (bijv. van
der Meulen 1944). Onder hen waren ook malafide verzamelaars
van zeldzame eieren, zoals van Grielen (J.G. Roeleveld, J.
van Leeuwen). Eieren rapen als commerciële activiteit kwam
vroeger veel voor op de Waddeneilanden (Rottum, Texel).
Voormalige terreineigenarenmet jachtrechten in het duin rekenden
daartoe ook de eierraperij. De jachtheren gaven hun
jachtopzieners de opdracht fazanteneieren te rapen om die
te laten uitbroeden voor de gecontroleerde kweek van
Fazanten. Van activiteit van Engelse eierverzamelaars, voor
Nederland bekend uit de periode 1845-1912, is er nadien en
voor Zuid-Kennemerland in de literatuur geen documentatie.
Zo bezien was de serieuze eierverzamelaar eigenlijk een
minderheidscategorie, die alleen vogelpopulaties bedreigde
als het omzeldzame soorten handelde (zoals in het geval
van de naturaliahandelaar J.G. Roeleveld). Stropers, jachtheren,
hun jachtopzichters en genodigden zorgden mogelijk
voor een vergelijkbare jachtdruk op sommige vogelsoorten
als vanaf de jaren tachtig de Vos Vulpes vulpes. Vogelaars
werden door de jachtopzichters zelf niet gezien als bedreigend
voor de wildstand in het duin.
1De eierverzameling van Ab Hey
Albertus Adrianus Hey werd geboren te Hillegom(ZH) op 18
juli 1905. Hij was tot zijn pensionering in 1971 werkzaam bij
de Koninklijke Nederlandsche Bloembollenkweekerij en Exporthandel
Gebroeders van Zanten te Hillegom. Hij had daar
de functie van 'cultuurchef hyacinten', kortweg 'hyacintenbaas'.
Vermoedelijk dateert zijn belangstelling voor natuur
en vogels al uit zijn jeugd, blijkens het feit dat hij als zijn vogeldeterminatiegids
het tweedelige boek 'Hoe heet die vogel?'
van Jan P. Strijbos (1927 en1930) gebruikte. Beide exemplaren
van Hey zijn volledig gevuld met plakplaatjes van
vogels, diemen tot 1935 kon verkrijgen bij een pak koek van
de Zaanse firma Van Delft & Zonen. Gedateerde annotaties
bij bepaalde soorten in die boeken stammen uit de jaren
1941-1959. Op het eerste gezicht lijken deze niet nader verklaarde
datums betrekking te hebben op zijn allereerste
waarnemingen van de betreffende soorten, wat de indruk
wekt dat Hey pas vanaf de jaren veertig als vogelaar actief
was geworden. Volgens zijn familie was Hey echter al vanaf
de jaren twintig in vogels geïnteresseerd, en heel gewone
soorten werden vaak in latere jaren genoteerd dan schaarse.
Voor broedvogels lijken deze annotaties dan ook veeleer betrekking
te hebben op de datums waarop legsels van deze
soorten door Hey voor zijn collectie werden verworven. Ze
sluiten vrijwel naadloos aan bij de soorten waarvan legsels
in de collectie aanwezig zijn. Een inventaris van zijn eiercol-
lectie is echter verloren gegaan, dus over diverse legsels ontbreekt
documentatie.Waarschijnlijk verzamelde Hey al vanaf
zijn jeugd eieren,maar zijn collectie ging verloren aan het
eind van de Tweede Wereldoorlog. Op 21 maart 1945 werd
zijn huis in Hillegom vrijwel volledig verwoest bij een bombardement
op de nabijgelegen spoorweg. Uit het puin (de
bomkrater was zo diep als het huis hoog was) zou Hey nog
enkele eieren van zijn verzameling hebben gered. Deze gebeurtenis
verklaart waarom er vrijwel geen legsels uit de jaren
dertig in de collectie zijn terug te vinden. Zijn verzameling
bevat waarschijnlijk slechts drie legsels van voor het
bombardement (tabel 1). Een bijkomende reden voor het
ontbreken van eieren uit 1942-1945 was de afsluiting van de
duinen in mei 1942, vanwege de aanleg van Hitler's Atlantikwall,
en hun heropenstelling pas in mei 1946 na ruiming van
de mijnenvelden. De meeste van Hey's eieren zijn verzameld
tussen 1946 en de tweede helft van de jaren zestig.
Hey's verzameling bevat 382 eieren van 81 vogelsoorten.
Vanwege het onvolledig gedocumenteerde karakter van de
collectie (alle vindplaatsen ontbreken) vreesden wij aanvankelijk
dat Naturalis deze verzameling niet zou willen opnemen.
Natuurcollectieswinnen immers aanwetenschappelijke
waarde wanneer daarvan zoveel mogelijk achtergrondgegevens
bekend zijn. De mooie, van een glasplaat voorziene
kistmet keurig in natuurlijke ondergrond uitgestalde legsels
maakt echter duidelijk hoeveel zorg Ab Hey aan zijn
collectie besteedde. Uit alles spreekt een grote liefde voor de
broedvogels van de duinstreek. Kennelijk was het zijn doel
een zo volledigmogelijke verzameling van eieren van karakteristieke
broedvogels van Zuid-Kennemerland bijeen te
brengen.
Hey verzamelde voor zijn eiercollectie voornamelijk in de
Amsterdamse Waterleidingduinen, waarbij hij opereerde
vanuit de ingang bij De Zilk.Veel legsels zullen dus uit de zuidelijke
AWD afkomstig zijn. Daarnaast ging Hey met zijn
zoon nesten zoeken in het Wormer- en Jisperveld en elders
in de Zaanstreek. Waarschijnlijk werden daar de legsels van
15-19 soorten weide- en moerasvogels verzameld, waaronder
Dodaars, Fuut, Tafeleend, Winter- en Zomertaling, Tureluur,
Kemphaan, Grutto, Kokmeeuw, Visdief, Zwarte Stern en
mogelijk ook Grote Karekiet en Noordse Stern. Vermoedelijk
stammen de meeste andere legsels (ca. 68 soorten) uit de
AWD of van de landgoederen bij Vogelenzang en Aerdenhout
(Fluiter, Zwarte Mees, Goudvink) en de bollenvelden
aan de binnenduinrand (Geelgors, Oeverzwaluw, Gele
Kwikstaart). De enige legsels van buiten deze regio's in Hey's
collectie zijn die van Grauwe Gors en Grote Stern.
Hey's legsel van Noordse Stern kan afkomstig zijn uit beide
gebieden waar hij verzamelde. De Noordse Stern wordt
incidenteel als broedvogel vermeld voor de Zaanstreek,
Waterland en het Westelijk Havengebied van Amsterdam
(1925-1977). De primaire bronopgaven hierover zijn echter
vaag en schaars (Binsbergen 1937, Blok 1957, Zomerdijk et
al. 1971, Teixeira 1979, Van Dijk et al. 1981 en Vlek 2000). Voor
de AWD wordt de soort opgegeven als broedend in visdievenkolonies
in de jaren twintig en dertig (Geelhoed et al.
1998). In beide gebieden waren broedgevallen echter zeldzaam
en het legsel van Hey vormt de enige tastbare documentatie.
De collectie bevat eieren van ruim de helft van alle ooit in
de AWD broedend vastgestelde soorten (115 volgens Akkerman
& Niesen 1966 en Walters 1981). Acht vogelsoorten
waarvan legsels in de collectie aanwezig zijn zijn tijdens of
na Hey's verzamelperiode definitief uit Zuid-Kennemerland
verdwenen als broedvogel: Grauwe Kiekendief, Griel, Kemphaan,
Steenuil, Kuifleeuwerik, Duinpieper, Grauwe Klauwier,
Geelgors en Grauwe Gors. Daarmee is Hey's verzameling dus
ook historisch waardevol als documentatie van een vroegere
duinavifauna. Griel, Kuifleeuwerik en Grauwe Gors komen
ook elders in Nederland (bijna) niet meer tot broeden.
Hey's legsel van de Grauwe Kiekendief is het tweede legsel
van deze soort uit de Hollandse duinstreek in de collectie
van Naturalis, en het enige uit de 20e eeuw. De Grauwe
Kiekendief broedde vanaf 1928 bij Noordwijkerhout
(Strijbos 1928). In de jaren dertig en veertig telde de AWD
drie tot vier paren. In 1969 was het laatste broedgeval in de
zuidelijke AWD (Geelhoed et al. 1998).
Hey's grielenlegsel zou dateren van voor de sluiting van
de AWD als 'Sperrgebiet'. Ten zuiden van het huidige infiltratiegebied
broedden rond 1940 nog vijf tot zes paren Grielen.
Vermoedelijk is de soort medio jaren vijftig in het zuidelijke
deel van de AWD uitgestorven als Nederlandse broedvogel.
Het ongedateerde legsel van Kuifleeuwerik is mogelijk afkomstig
uit Hey's directe werkomgeving (de zandige bollenvelden)
of de in zijn tijd uitgestrekte stuifduinen ten noorden
van de Langevelder Slag. De soort broedde ook in de
jaren zeventig nog met één tot twee paren in de AWD
(Walters 1981).
Opmerkelijk, maar evenzeer zonder vindplaats, is het legsel
van Duinpieper in Hey's collectie. Als de in zijn vogelgids
genoteerde datum daarmee te verbinden is dateert het van
mei 1941. De herkomst van het legsel is, gezien Hey's actieradius, mogelijk de stuifduinen in de zuidelijke AWD. Hey
ruilde nietmet andere verzamelaars (mededeling J. Hey). De
Duinpieper heeft in de 19e eeuw gebroed in Zuid-Kennemerland,
zoals blijkt uit niet-vliegvlugge juvenielen en ruiende
adulte vogels in de collectie van Naturalis, verzameld in
de AWD in de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw (Jentink
1894, Vlek 2005). Gegevens uit de Hollandse duinstreek van
na 1925 zijn echter uitzonderlijk. Onlangs ontdekte Justin
Jansen in de eiercollectie van mr. R. Warmoltz (1903-1985,
politiecommissaris te Katwijk en later te Wassenaar) een ei
van Duinpieper uit de verzameling van de Katwijkse preparateur
Kees Lugthart (1912-2004), verzameld in de Zuid-
Hollandse duinstreek in de jaren dertig (in collectie MEC,
Eindhoven: MECE 1985-00468; foto J. Jansen). Deze twee
legsels in museumcollecties uit 1935-1941 suggereren dat
de Duinpieper iets later als Nederlandse duinbroedvogel is
verdwenen dan berekend in zijn 'postuum in memoriam'
(Vlek 2005).
[pdf alleen voor leden] [english summary]
|