SCHEKKERMAN H & MUSKENS G (2000) Produceren Grutto's Limosa limosa in agrarisch grasland voldoende jongen voor een duurzame populatie?. LIMOSA 73 (3): 121-134.
De Grutto is zo'n beetje onze nationale weidevogel, maar ondanks
aile beschermingsinspanningen is de soort in het afgelopen
decennium tach weer flink in aantal afgenomen. Door het
volgen van met zenders uitgeruste Grutto's verzamelden wij gegevens
over uitkomstsucces, vervolglegsels en kuikenoverleving
in agrarische graslandgebieden met vormen van 'agrarisch na-
. tuurbeheer'. In de helft tot tweederde van de gevallen was het reproductiesucces
te laag am de jaarlijkse sterfte van volgroeide
vogels te compenseren. Oat betekent dat de oorzaken van de
achteruitgang in de eerste plaats in het broedseizoen, en dus in
Nederland, moeten worden gezocht. Onze waarnemingen en de
schaarse gegevens uit reservaten wijzen er op dat kuikens beter
overleven wanneer later in het seizoen wordt gemaaid. Agrarisch
natuurbeheer biedt dus wei perspectieven voor het behoud van
een duurzame gruttopopulatie in het boerenland, maar aileen als
daarvoor meer inspanningen worden gedaan dan nu, vooral in
het maaibeheer.
De Grutto is het boegbeeld van de Nederlandse
weidevogelgemeenschap. De soort is enigszins
kritisch wat betreft zijn biotoopkeuze (open,
vochtig grasland) en tolerantie voor intensief
graslandgebruik, maar komt tegelijkertijd nog
wijdverbreid en in flinke aantallen voor, ook in
agrarisch gebied buiten de reservaten (Beintema
et al. 1995). Ongeveer de helft van de Europese
populatie broedt binnen onze landsgrenzen
(Hagemeijer & Blair 1997). Overheid en
natuurbeschermingsorganisaties proberen al
lange tijd om weidevogels te beschermen. Oat
gebeurt in reservaten, maar ook door het afsluiten
van contracten met (collectieven van) boeren,
die een financiele tegemoetkoming krijgen
voor het later maaien of beweiden van percelen
of delen daarvan, het beschermen van legsels
bij werkzaamheden, gebruik van ruige mest, etcetera.
Sommige van deze maatregelen zijn
met name op de Grutto toegesneden, hoewel ze
ook voor andere weidevogelsoorten gunstige
effecten hebben. Samen met contracten gericht
op het behoud van waardevolle grasland- en
slootkantvegetaties wordt zulk beheer tegenwoordig
aangeduid als 'agrarisch natuurbeheer'.
Ondanks deze inspanningen loopt het aantal
broedparen van de Grutto in Nederland nog steeds terug. Na een sterke afname in vooral de
jaren '70 van de vorige eeuw volgde in de jaren
'80 ogenschijnlijk een stabilisatie. Recent is
echter gebleken dat de aantallen in grote delen
van ons land weer hard achteruit gaan, met vanaf
1990 een afname met 33% tot c. 58 000 paren
in 2000 (Altenburg & Wymenga 2000, Teunissen
2000). De afname treedt ook op in een
deel van de reservaten, maar is gemiddeld gesproken
het sterkst in agrarisch gebied (Hagemeijer
et al. 1996). In de achteruitgang van veel
weidevogelsoorten sinds c. 1960 heeft de intensivering
van de landbouw een hoofdrol gespeeld
(Beintema et al. 1995). De preciese oorzaken
achter de recente snelle afname van de
Grutto zijn echter nog niet duidelijk.
Een populatie neemt in grootte af wanneer de
jongenproductie te gering is om de sterfte van
volgroeide vogels te compenseren. Oat kan zowei
gebeuren door een afnemend broedsucces
als door een toenemende sterfte van volgroeide
vogels. Grutto's sneuvelen, behalve in Nederland,
ook tijdens de trek en in de overwinteringsgebieden,
maar het broedsucces wordt
vooral bepaald door de situatiein Nederland.
Schattingen van de jaarlijkse sterfte zijn gepubliceerd
door Beintema & Muskens (1987) en
Buker & Winkelman (1987), maar ondanks een lange traditie in weidevogelonderzoek bestaan
er nog maar weinig 'harde' cijfers over de jongenproductie
van Nederlandse Grutto's. De
meeste studies hebben zich beperkt tot het lot
van de eieren. De kuikens verlaten kort na het
uitkomen hun nest, en gezinnen kunnen zich
over aanzienlijke afstanden verplaatsen. Ze
houden zich bovendien vaak op in hoog gras,
waar de kuikens nauwelijks zichtbaar zijn. Tenzij
de oudervogels individueel herkenbaar zijn, is
het daardoor moeilijk om gezinnen te volgen en
het aantal vliegvlugge jongen te bepalen. De
weinige beschikbare gegevens zijn dan ook afkomstig
van studies aan gekleurringde broedvogels
(Fabritius 1975, Buker & Winkelman
1987, Kruk etal.1997).
In 1997-2000 hebben wij in een aantal agrarische
graslandgebieden in Midden- en WestNederland
onderzoek gedaan naar de biotoopvoorkeur
en verplaatsingen van gruttogezinnen,
waarbij een van de ouders van een zender werd
voorzien (Schekkerman et al. 1998, Schekkerman
& Muskens 2001). Doordat deze vogels in
principe altijd konden worden teruggevonden
en intensief werden gevoigd, leverde dit onderzoek
ook informatie op over de overleving van
de kuikens en de productie van vervolglegsels.
In dit artikel wordt deze informatie gecombineerd
met gegevens .over uitkomstsucces tot
schattingen van het aantal vliegvlugge jongen
per broedpaar. Daarmee willen we de vraag beantwoorden
of Grutto's in modern agrarisch
grasland voldoende jongen produceren om de
jaarlijkse sterfte te compenseren. Daarnaast
gaan we na of het graslandbeheer, met name
de maaidatum, invloed heeft op kuikenoverleving
en broedsucces.
[gratis pdf] [english summary]
|