Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

SCHEKKERMAN H & MUSKENS G (2000) Produceren Grutto's Limosa limosa in agrarisch grasland voldoende jongen voor een duurzame populatie?. LIMOSA 73 (3): 121-134.

De Grutto is zo'n beetje onze nationale weidevogel, maar ondanks aile beschermingsinspanningen is de soort in het afgelopen decennium tach weer flink in aantal afgenomen. Door het volgen van met zenders uitgeruste Grutto's verzamelden wij gegevens over uitkomstsucces, vervolglegsels en kuikenoverleving in agrarische graslandgebieden met vormen van 'agrarisch na- . tuurbeheer'. In de helft tot tweederde van de gevallen was het reproductiesucces te laag am de jaarlijkse sterfte van volgroeide vogels te compenseren. Oat betekent dat de oorzaken van de achteruitgang in de eerste plaats in het broedseizoen, en dus in Nederland, moeten worden gezocht. Onze waarnemingen en de schaarse gegevens uit reservaten wijzen er op dat kuikens beter overleven wanneer later in het seizoen wordt gemaaid. Agrarisch natuurbeheer biedt dus wei perspectieven voor het behoud van een duurzame gruttopopulatie in het boerenland, maar aileen als daarvoor meer inspanningen worden gedaan dan nu, vooral in het maaibeheer.

De Grutto is het boegbeeld van de Nederlandse weidevogelgemeenschap. De soort is enigszins kritisch wat betreft zijn biotoopkeuze (open, vochtig grasland) en tolerantie voor intensief graslandgebruik, maar komt tegelijkertijd nog wijdverbreid en in flinke aantallen voor, ook in agrarisch gebied buiten de reservaten (Beintema et al. 1995). Ongeveer de helft van de Europese populatie broedt binnen onze landsgrenzen (Hagemeijer & Blair 1997). Overheid en natuurbeschermingsorganisaties proberen al lange tijd om weidevogels te beschermen. Oat gebeurt in reservaten, maar ook door het afsluiten van contracten met (collectieven van) boeren, die een financiele tegemoetkoming krijgen voor het later maaien of beweiden van percelen of delen daarvan, het beschermen van legsels bij werkzaamheden, gebruik van ruige mest, etcetera. Sommige van deze maatregelen zijn met name op de Grutto toegesneden, hoewel ze ook voor andere weidevogelsoorten gunstige effecten hebben. Samen met contracten gericht op het behoud van waardevolle grasland- en slootkantvegetaties wordt zulk beheer tegenwoordig aangeduid als 'agrarisch natuurbeheer'.
      Ondanks deze inspanningen loopt het aantal broedparen van de Grutto in Nederland nog steeds terug. Na een sterke afname in vooral de jaren '70 van de vorige eeuw volgde in de jaren '80 ogenschijnlijk een stabilisatie. Recent is echter gebleken dat de aantallen in grote delen van ons land weer hard achteruit gaan, met vanaf 1990 een afname met 33% tot c. 58 000 paren in 2000 (Altenburg & Wymenga 2000, Teunissen 2000). De afname treedt ook op in een deel van de reservaten, maar is gemiddeld gesproken het sterkst in agrarisch gebied (Hagemeijer et al. 1996). In de achteruitgang van veel weidevogelsoorten sinds c. 1960 heeft de intensivering van de landbouw een hoofdrol gespeeld (Beintema et al. 1995). De preciese oorzaken achter de recente snelle afname van de Grutto zijn echter nog niet duidelijk.
      Een populatie neemt in grootte af wanneer de jongenproductie te gering is om de sterfte van volgroeide vogels te compenseren. Oat kan zowei gebeuren door een afnemend broedsucces als door een toenemende sterfte van volgroeide vogels. Grutto's sneuvelen, behalve in Nederland, ook tijdens de trek en in de overwinteringsgebieden, maar het broedsucces wordt vooral bepaald door de situatiein Nederland. Schattingen van de jaarlijkse sterfte zijn gepubliceerd door Beintema & Muskens (1987) en Buker & Winkelman (1987), maar ondanks een lange traditie in weidevogelonderzoek bestaan er nog maar weinig 'harde' cijfers over de jongenproductie van Nederlandse Grutto's. De meeste studies hebben zich beperkt tot het lot van de eieren. De kuikens verlaten kort na het uitkomen hun nest, en gezinnen kunnen zich over aanzienlijke afstanden verplaatsen. Ze houden zich bovendien vaak op in hoog gras, waar de kuikens nauwelijks zichtbaar zijn. Tenzij de oudervogels individueel herkenbaar zijn, is het daardoor moeilijk om gezinnen te volgen en het aantal vliegvlugge jongen te bepalen. De weinige beschikbare gegevens zijn dan ook afkomstig van studies aan gekleurringde broedvogels (Fabritius 1975, Buker & Winkelman 1987, Kruk etal.1997).
      In 1997-2000 hebben wij in een aantal agrarische graslandgebieden in Midden- en WestNederland onderzoek gedaan naar de biotoopvoorkeur en verplaatsingen van gruttogezinnen, waarbij een van de ouders van een zender werd voorzien (Schekkerman et al. 1998, Schekkerman & Muskens 2001). Doordat deze vogels in principe altijd konden worden teruggevonden en intensief werden gevoigd, leverde dit onderzoek ook informatie op over de overleving van de kuikens en de productie van vervolglegsels. In dit artikel wordt deze informatie gecombineerd met gegevens .over uitkomstsucces tot schattingen van het aantal vliegvlugge jongen per broedpaar. Daarmee willen we de vraag beantwoorden of Grutto's in modern agrarisch grasland voldoende jongen produceren om de jaarlijkse sterfte te compenseren. Daarnaast gaan we na of het graslandbeheer, met name de maaidatum, invloed heeft op kuikenoverleving en broedsucces.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 73.3 2000
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster