Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

LEOPOLD MF, LEEUWEN PW VAN, HORN H & CAMPHUYSEN CJ (2000) Grote IJsduiker Gavia immer eet kleine visjes: een verdronken vogel geeft geheimen prijs. LIMOSA 73 (4): 135-143.

IJsduikers zijn geheimzinnige vogels. In hun noordelijke broedgebieden leveren ze hun eigen bijdrage aan de mystiek van de eeuwig zingende bossen. Met hun grote lichaam -formaat Grauwe Gans- en hun enorme snavel -formaat Blauwe Reiger- houden ze zichzelf en hun kuikens in leven met kleine ongewervelden en visjes van het formaat stekelbaars. Van hun leven in de West-Europese wintergebieden is weinig meer bekend dan dat ze hier met enkele duizenden voorkomen en dat ze met een trieste regelmaat omkomen in het kielzog van gezonken olietankers. Normaal gedrag en voedsel zijn zo goed als onbekend. Gedetailleerd maag- en darmonderzoek aan een vers dode vogel, aangespoeld op Terschelling, maakt het mogelijk een tip van de sluier op te lichten.

IJsduikers zijn in Europa met zo'n 6000 exemplaren vrij schaarse wintergasten (Heubeek et al. 1993). De soort broedt in Europa feitelijk alleen in IJsland, met een paar honderd paren. Verder zijn alleen incidentele broedgevallen vastgesteld in Schotland (Anonymus 1971) en op Bereneiland (Bakken et al. 2000). De hoofdmacht broedt in noordelijk Noord-Amerika, inclusief Groenland. De meeste vogels blijven ook in Amerikaanse wateren overwinteren, maar gezien de winteraantallen in Europa steekt een deel van de (Groenlandse?) vogels de Atlantische Oceaan over. In NW-Europa overwinteren IJsduikers vooral langs de rotsige kusten van IJsland, Noorwegen, de Britse eilanden en Bretagne. Nederland valt hiermee eigenlijk buiten het normale areaal van de soort, al zijn er sinds het begin van de jaren zeventig bijna 300 gevallen geregistreerd. De vogel is in Nederland in bijna alle maanden van het jaar aangetroffen, maar is toch vooral een wintergast (figuur 1).

Over het doen en laten van IJsduikers in Europa is weinig bekend. Eigenlijk vallen ze pas op bij grote olierampen in de 'goede' gebieden, zoals die van de Torrey Canyon (Cornwall, 1967), de Amoco Cadiz (Bretagne, 1978), de Esso Bernicia (Shetland, 1979), de Braer (Shetland, 1993) en de Erika (Bretagne, 1999). Bij al deze olierampen spoelden, vaak tot verbazing van de waarnemers, tientallen of zelfs honderden IJsduikers aan. Bij leven zitten deze vogels verspreid in baaien langs moeilijk toegankelijke kusten, waar ze niet opvallen en bijzonder moeilijk te bestuderen zijn. De herkomst van de overwinteraars in Europa is onderzocht aan de hand van de biometrie van museum- (Weir et al. 1996) en vers materiaal (Heubeek et al. 1993), maar van de ecologie van deze vogels is bijzonder weinig bekend. Er is her en der in Europa wei eens gekeken naar duiktijden van enkeIe vogels (tot 97 seconden onder water; Carter 1976; Kinnear 1978) en incidenteel naar opgeviste prooien (ongedetermineerde krabben in Cornwally; King 1976) en Zeedonderpadden Myoxocephalus scorpius in IJsland (A. Gardarsson). In Nederland observeerde H. Sehekkerman een foeragerende juveniele IJsduiker tussen de pieren van IJmuiden op 25 februari 1978. Deze vogel kwam in een uur tijd boven met negen Alen Anguila anguila (geschatte lengtes tussen 15 en 30 cm; de grootste waren zeker Alen, de kleinste waren wellicht Botervis Pholis gunnellus en/of Puitaal Zoarces viviparus), een kleine (15 cm) Zeedonderpad en twee kleine (10 cm) ongedetermineerde platvissen. Duiktijden varieerden van 20 tot 45 seconden. In januari 2001 dook een juveniele IJsduiker in de NIOZ-haven op Texel meermalen op met Strandkrabben Carcinus maenas. Veel van deze waargenomen prooien hebben echter gemeen dat ze lastig te 'hannessen' zijn. Het is mogelijk dat juist dit soort prooien door de vogels naar het wateroppervlak worden gebracht, terwijl kleinere prooien wellicht onder water worden ingeslikt en dus bij directe waarnemingen worden gemist. Zo stelde Daub (1989) vast dat IJsduikers bij Rhode Island de meeste prooien onder water inslikten, maar dat ze soms boven kwamen met krabben en vissen die eerst 'gesloopt' werden alvorens ze werden ingeslikt. M. Poot zag tientallen IJsduikers in groepjes foerageren in Ierland, op een wijze die sterk deed denken aan de manier waarop Aalscholvers Phalacrocorax carbo in het IJsselmeer jagen op kleine, scholende rondvissen. Geen enkele IJsduiker kwam hierbij met een prooi boven. Voedsel dat onder water door duikers wordt ingeslikt, kan alleen bij maagonderzoek worden teruggevonden.

Maagonderzoek aan IJsduikers is echter zeldzaam. In de enige twee onderzochte magen van overwinteraars op zee rond IJsland zaten alleen een paar niet nader op soort te determineren resten van kabeljauwachtigen (A. Gardarsson). Voor zover bekend zijn verder alleen in Schotland twee pogingen gedaan om via maagonderzoek bij olieslachtoffers meer te weten te komen over het dieet van IJsduikers in Europa. De meeste magen bleken echter leeg of bevatten naast wat steentjes en plukjes wier slechts restjes van krabben of schelpdieren of slechts een enkele zwaar versleten otoliet (gehoorsteentje, zie onder) van kleine kabeljauwachtigen (Heubeck et al. 1993; Furness 1994). Een vondst van een schone, vrij verse, dode IJsduiker op Terschelling bood daarom een mogelijkheid nader onderzoek te doen aan het dieet van deze soort. IJsduiker Gavia immer

[gratis pdf] [english summary]



limosa 73.4 2000
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster