Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

OOSTERVELD E (1999) Reproductief succes en immigratie bij het Paapje Saxicola rubetra in Geelbroek (Drenthe): sleutels tot voor- en achteruitgang?. LIMOSA 72 (4): 143-150.

Het Paapje is de laatste decennia als broedvogel in Nederland dramatisch achteruitgegaan (Osieck & Hustings 1994). In de periode 1960-91 nam de stand met waarschijnlijk meer dan 75% af. Om die reden staat de soort op de Rode Lijst. De grootste afname deed zich voor in het agrarisch cultuurland (meer dan 90%). In natuurgebieden (heideterreinen en duinen) is de trend minder eenduidig. In de natte heide- en veengebieden van Noord-Brabant en Limburg is het Paapje vrijwel verdwenen. Tussen 1975 en 1985 nam de stand in Drenthe, een bolwerk van de soort, af met 60%, maar wisten Paapjes zich te handhaven in heide- en hoogveengebieden (Grotenhuis & van Os 1986). In de tweede helft van de jaren tachtig vertoonde de stand in Nederland een fikse opleving. De indexen van het Broedvogel Monitoring Project (BMP) voor de duinen, de heide en voor cultuurland demonstreren in de periode 1985-89 een forse toename, gevolgd door - opnieuw - een afname van 1990 tot 1994 (vgl. figuur 1).
      Over de oorzaken van de achteruitgang verschillen de inzichten. Een belangrijke reden is ongetwijfeld het verlies aan goed broedbiotoop door ontwatering, intensivering en schaalvergroting in de landbouw (Grotenhuis & van Os 1986, Osieck & Hustings 1994, van den Brink et at. 1996). Maar daar is niet alles mee gezegd. Wammes et at. (1983) tonen een verband aan tussen droogte in het overwinteringsgebied van Nederlandse Paapjes, de Sahel, en de afname van het broedbestand in de jaren zestig en zeventig. Ze redeneren dat droogte in de Sahel leidt tot een grotere wintersterfte en daardoor tot rninder (en rninder fit) terugkerende broedvogels. Ook de populatieontwikkeling in de periode 1984-90 kunnen we goed verklaren met de weersomstandigheden in de Sahel. Net als bij een andere Afrika-ganger, de Grasmus Sylvia communis, valt de toename van het Paapje in die periode samen met een toename in de regenval in de Sahel (vgl. van Dijk et at. 1997a). De neerslagarme Sahelwinter van 1990/ 91 werkt vervolgens door in een afname van de stand. In de jaren 1992-94 valt er in de Sahel weer redelijk wat regen en de Nederlandse grasmuspopulatie herstelt zich. De paapjesstand vertoont dit herstel echter niet en blijft in die jaren dalen. Naar schatting broedden er in 1995 nog slechts 500-800 paren in ons land (van Dijk et al. 1997b); dit is 70% van het aantal in 1989-91.
      De oorzaak van de voortgaande daling is niet duidelijk. Het is niet louter winteroverleving, die de populatieontwikkeling bepaalt. Grotenhuis & van Os (1986) nuanceren al de invloed daarvan door te wijzen op de snelheid waarrnee Paapjes in somrnige gebieden in natte jaren weer toenemen. Misschien is er iets rnis in het resterende broedhabitat (bijvoorbeeld door verdroging, ook in natuurgebieden) en brengen de Paapjes onvoldoende jongen groot. Of rnisschien moeten we de sleutel hier helemaal niet zoeken, maar wordt de stand in Nederland vooral bepaald door imrnigratie uit de kemgebieden van de soort. Nederland ligt aan de noordwestelijke rand van het broedareaal en het is bekend dat populaties in de periferie relatief sterk onder invloed staan van influx uit kemgebieden. In dit artikel wordt het verband onderzocht tussen de populatiesamenstelling, het reproductief succes en de toe- en afname van een populatie Paapjes in Drenthe, en wordt ingegaan op immigratie als mogelijke sleutelfactor.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 72.4 1999
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster