JONG J DE (1980) Samenvattingen themadag Mens en roofvogels De Kerkuil in Friesland. LIMOSA 53 (4): 142-142.
Vanaf 1976 wordt systematisch onderzoek verricht bij
een kerkuilennest in Beetsterzwaag (F). Uitgebreide
voorzieningen zijn getroffen om elk risico van verstoring
van het nest te voorkomen. Geïllustreerd met
een serie dia's werd een overzicht gegeven van enkele
aspecten van de broedbiologie van de Kerkuil.
Naast directe waarnemingen van voedselaanvoer bij
het nest gedurende de broedperiode werd dagelijks
braakballenmateriaal verzameld om het menu van de
Kerkuil op te stellen (figuur 2). In het blokdiagram zijn
de percentages van de aantallen prooidieren in de
braakballen per maand uitgezet. De prooidieren zijn in
vier groepen ingedeeld: spitsmuizen (Soricidae), woelmuizen
(Microtidae), ware muizen (Muridae) en vogels
(Aves). Bij de woelmuizen is met name de Veldmuis de
belangrijkste prooi, bij de spitsmuizen de Bosspitsmuis
en vooral in de winter de Huisspitsmuis. Uit het onderzoek
van de Kerkuil is gebleken dat de reproductieve
fase direct gekoppeld is aan het optreden van
veel Veldmuizen in het voedsel. De dichtheid van de
Veldmuizenpopulatie heeft niet alleen een regulerende
invloed op de legselgrootte van de Kerkuil, maar is er
tevens de oorzaak van of de Kerkuil wei of niet gaat
broeden. Het broedsucces is sterk afhankelijk van het
verdere seizoensverloop van de Veldmuis.
Daarna werd ingegaan op de verspreiding van de
Kerkuil in Friesland (figuur 3) en op de oorzaken van
achteruitgang. In het begin van deze eeuw was de
Kerkuil in Friesland een algemene broedvogel, die
vooral i,n boerderijen huisde. V66r 1963 werden ruim
100 broedplaatsen geregistreerd. In de jaren 1963-'68
waren dit nog 47. In de periode 1969-'75 konden
slechts een dertigtal broedplaatsen worden genoteerd,
die bovendien lang niet ieder jaar werden benut. Tot
en met 1979 schommelde het aantal broedgevallen
rond de 20. Na de strenge winter van 1978f79 werd het
aantal drastisch verlaagd tot slechts 7.
De achteruitgang van de Kerkuil in Friesland is in
hoofdzaak het gevolg van de voedselsituatie. Door de
gewijzigde landbouwmethoden komen geen Veldmuizenplagen
meer voor in gebieden waar dat vroeger wei
het geval was (het westelijk gedeelte van de provincie).
Nog erger voor de Kerkuil is het feit dat de graanopslag
in ongedorste vorm niet meer in boerenschuren
wordt bewaard, zodat juist in de kritieke wintermaanden
een belangrijke voedselbron verloren is
gegaan. Strenge winters blijken funest te zijn: geen vetreserves
en nauwelijks of geen prooidieren aanwezig.
De stijging van het aantal verkeersslachtoffers neemt
onrustbarend toe. Door de jachttechniek (laag
vliegend) zijn uilen eerder het slachtoffer van het
verkeer dan b.v. Torenvalken ("biddend").
Het voortbestaan van de Kerkuil in Friesland is mogelijk
in een kleinschalig gebied als de Friese Wouden
(het oostelijk deel van de provincie). Van groot belang
is het handhaven of het opvoeren van de stand van
kleine zoogdieren in natuurreservaten. Het bijvoeren
van Kerkuilen in strenge winters op hun broedplaatsen
moet worden aanbevolen.
[gratis pdf] [english summary]
|