WAARDENBURG PA (1980) Samenvattingen themadag Mens en roofvogels Buizerden en recreatie. LIMOSA 53 (4): 140-140.
In de broedseizoenen 1974-'77 is in het TwentsDuitse
grensgebied onderzoek gedaan naar de invloed
van recreatie op vestiging en broedsucces van de
Buizerd. De keuze van een grensoverschrijdend onderzoekgebied
berustte op de vooronderstelling dat de recreatiedruk
in de Nederlandse bossen hoger zou zijn
dan in de Duitse, vanwege verschil in inwoneraantallen
van de omliggende plaatsen (in het Nederlandse deel
dus hoger dan in het Duitse deel). Het onderzoekgebied
omvatte 104 km' (Nederlandse deel 38 km',
Duitse deel 66 km') met een bos-veld verhouding van
c. 1:4. Grotere bossen (waarin hoofdzakelijk gerecreëerd
werd) bestonden voornamelijk uit Grove
Dennen.
Uit het onderzoek naar verspreiding van de recreant
in tijd en ruimte bleek:
(I) dat de recreatiedruk in een aantal Duitse bossen
niet lager (en in een, vrij groot bos zelfs hoger) was dan
in de Nederlandse bossen.
(2) dat recreanten hoofdzakelijk in de weekenden en
met name op zondagmiddagen de bossen bezochten.
(3) dat recreanten in de bossen bijna uitsluitend weekenden
over paden (er dus weinig stationaire recreatie
plaatsvond).
(4) dat de recreatiedruk in de loop van het broedseizoen van
de Buizerd afnam (vrij hoog was in de vestigingstijd
en in ei- en jongentijd geleidelijk verminderde).
Uit het onderzoek naar de vestigingsplaatsen van de
Buizerd bleek:
(I) datde dichtheid nauwelijks verschilde in het Nederlandse
en Duitse deel (x = 5.6 paar/10 km').
(2) dat in sommige bossen met een relatief hoge recreatiedruk
(tot 25 gezinnen in minder dan I km' bos)
toch buizerdvestigingen plaatsvonden.
(3) dat de vestigingen voornamelijk op meer dan 75 m
van weg of pad plaatsvonden (67%, n = 202), buiten de
zogenaamde "storingszone".
(4) dat 81% van de horsten in bosranden lagen, welke
niet door pad of weg gescheiden worden van het open
veld (in zogenaamde "open" randen).
In bossen met een relatief nauwmazig padennet (dus
met de meeste bomen binnen de storingszone)
kwamen zelden vestigingen voor. Een Duits bos (250
ha) met een vrij hoge recreatiedruk, maar met een relatief
wijdmazig padennet en verschillende "open"
bosranden, gaf in de vier onderzoekjaren .de hoogste
buizerddichtheden (tot 5 paar die dan ook hoofdzakelijk
buiten de storingszones broedden).
Met betrekking tot het broedsucces werd het volgende
gevonden:
(I) van 64 binnen de storingszone gelegen broedsels
mislukte in de ei-tijd 22%; van 129 buiten de storingszone
gelegen broedsels slechts 7%.
(2) horsten met jongen werden niet verlaten.
(3) deelpredatie door kraaiachtigen van overigens succesvolle
broedsels (tenminste I jong uitgevlogen)
welke plaats zou kunnen vinden tijdens afwezigheid
van een broedvogel (dus tijdens storing), lijkt nauwelijks
meer plaatsgevonden te hebben binnen de storingszone
dan erbuiten: van succesvolle nesten binnen
de storingszone vloog gemiddeld 2.6 jong uit, van die
erbuiten gemiddeld 2.3.
Geconcludeerd mag worden dat verstoringsgevaar
(verlaten van het nest) hoofdzakelijk bestaat in de eitijd.
Ais de vogels eenmaal jongen hebben lijkt het
gevaar grotendeels geweken. Ook andere vormen van
menselijke storing 'houtkap, ringen van de pulli)
leidden in deze jongentijd niet tot verstoring. Zoals al
vermeld hebben de gegevens hoofdzakelijk betrekking
op broedgevallen in naaldbossen of gemengde bossen.
Pure loofbossen zijn in het voorjaar aanmerkelijk
doorzichtiger. In zulke door recreanten bezochte
bossen is vestiging voor een Buizerd-paar waarschijnlijk
minder aantrekkelijk en is het verstoringsgevaar
in de ei-tijd vermoedelijk groter i.v.m. het op
grotere afstand afvliegen van de broedvogel (in naaldbossen
c. 40 m, in loofbos vaak meer dan het dubbele)
bij nadering van de horst door een mens. Ais de bomen
in blad zijn liggen de horsten vaak beter verscholen
dan in naaldhout, maar dan zijn de jongen meestal
reeds geboren.
[gratis pdf] [english summary]
|