TOL J VAN, KUNTZE E, REGENSBURG BA, REGENSBURG CA & SLUIS F VAN DER (1979) Een vergelijking van methoden voor de bepaling van het aantal broedparen van de Kuifeend Aythya fuligula. LIMOSA 52 (1): 12-21.
Kuifeend Aythya fuligula Het bepalen van het aantal broedparen van vogels in een bepaald gebied is een veel voorkomende bezigheid. Vooral de laatste jaren wordt in grotedelen van Nederland de broedvogelbevolking kwantitatief geinventariseerd. Deze inventarisaties zijn meestal schattingen gebaseerd op tellingen van vogels in het broedseizoen en niet op nestvondsten. Onderzoek naar de betrouwbaarheid van de gebruikte telmethoden is nogal schaars; een goed overzicht geeft Berthold (1976). Zois uit onderzoek van Haukioja (1968) gebleken dat bij het tellen van zingende mannetjes bij de kaartmethode volgens Enemar (1959) een onderschatting van 50% kan optreden ten opzichte van het werkelijk aantal broedparen bepaald door het zoeken van nesten. Onderzoek op dit gebied lijkt dus bijzonder wenselijk. In dit artikel willen wij enkele methoden vergelijken die in Nederland in gebruik zijn bij het schatten van de grootte van de broedpopulatie van de Kuifeend Aythya fuligula (zie o.m. Vogelwerkgroep Grote Rivieren 1973). J. van Tol verrichtte in de jaren 1974 en 1975 een onderzoek naar de populatie- oecologie van deze soort in een deel van het infiltratieplassengebied van de Duinwaterleiding van 's-Gravenhage. De andere auteurs werken mee aan het Vogelpopulatieonderzoek Meijendel. In het kader van dit onderzoek wordt sinds 1958 jaarlijks de broedvogelbevolking van het duingebied tussen 's-Gravenhage en Wassenaar geinventariseerd.
[gratis pdf] [english summary]
|