Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

BILT E VAN DER & HELMING B (1978) De winteroecologie van de Rotgans Branta bernicla op Terschelling. LIMOSA 51 (1): 31-40.

Gedurende het seizoen dat de Rotgans op Terschelling verbleef (september 1974-juni 1975), werden drie verschillende perioden onderscheiden: (I) In het najaar maakten de Rotganzen die enige tijd op Terschelling pleisterden alvorens naar het zuidwesten door te trekken (Fig. 2), tijdelijk gebruik van de voedselvoorraad die het wad hen bood in de vorm van voornamelijk Darmwier (Fig. 3). Klein Zeegras werd in veel mindere mate benut en maakte minder dan 15% van het totale voedselpakket uit. In het najaar korten de dagen en nam de fourageeractiviteit toe ten koste vande tijd die aan rusten en poetsen (R) werd besteed (Fig. 4). Tot eind november was de voedselbron die hetwad de Rotganzen bood, toereikend (Fig. 5). Inmiddels waren de meeste Rotganzen doorgetrokken. Een kleine groep van circa 1100 exemplaren bleef overwinteren (Fig. 2). (2) De overwinterende Rotganzen maakten voornamelijk gebruik van de poldervegetatie (Fig. 3). Het korten van de dagen en het dalen van de temperatuur dwingt de Rotganzen een groot gedeelte van de tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang fouragerend door te brengen. Tijdens de periode rond de kortste dag (tussen 12 december en 10 januari), werd gemiddeld circa 95% van de fourageerdag besteed aan aile noodzakelijke handelingen behalve rusten en poetsen, namelijk fourageren, waken en lopen. Niet veel noordelijker zal de dag1engte voor de Rotganzen te kort worden om in hun voedselbehoefte te kunnen voorzien. Koudeperioden waarin de temperatuur gedurende langere tijd beneden de 3,2?C daalt (Lambeck 1973), kunnen bovendien de ganzen dwingen in zuidwestelijke richtingen door te trekken. Beide overwegingen benadrukken het feit dat Terschelling ongeveer de noordgrens van het overwinteringsareaal van de Rotgans in Europa vormt (Bauer & Glutz von Blotzheim 1968, MOTZer Bruyns & Timmerman 1968). Na half januari stelde de toenemende daglengte de Rotganzen weer in staat iegelmatig enige tijd rustend en poetsend op het wad door te brengen. Tussen december en half maart bleef de fourageeractiviteit van de ganzen in de polder constant circa 80% van de totale activiteit uitmaken (Fig. 6). De steeds frequenter en langduriger optredende rustperioden die steeds op het wad doorgebracht werden, doen de Fd omgekeerd evenredig met de toenemende daglengte dalen. Tussen half maart en half april nam het aantal op Terschelling pleisterende Rotganzen door terugtrek vanuit het zuidwesten geleidelijk toe (Fig. 2). (3) De grote groepen Rotganzen die in het voorjaar op Terschelling verbleven (Fig. 2), maakten in hoo[dzaak gebruik van de kweldervegetatie (Fig. 3). De Fd (Fig. 8) was even hoog als tijdens de wintermaanden december en januari, te weten circa 84% van de totale dagactiviteit. De lengte van de fourageerdag bedroeg echter 13 uur, in plaats van maximaal 7 uur in de winterperiode. Aangenomen dat de voedingswaarde van de verschiJlende vegetaties ongeveer gelijk is, zal de dagelijks opgenomen hoeveelheid voedsel het metabolisch benodigde quantum overtreffen. De Rotganzen leggen in deze periode de vetreserves aan die hen in staat moeten stellen de lange terugtocht naar hun arctische broedgebieden met succes te volbrengen. Bovendien moeten de vrouwtjes kort na aankomst [n staat zijn 3-5 eieren te leggen en deze vervolgens, terend op hun vetreserves, 24-26 dagen te bebroeden (Bauer & Glutz von B10tzheim 1968). In het voorjaar van 1975 verbleef gedurende enige weken 23% van de wereldpopu1atie van Branta b. bernicla op de kwelders van Terschelling (16.000 exemplaren). Ter vergelijking zij opgemerkt dat dit in de jaren 1967-69 slechts 13% was. In de eerste week van juni waren aile Rotganzen naar het noorden vertrokken Rotgans Branta bernicla

[gratis pdf] [english summary]



limosa 51.1 1978
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster