KIST J (1963) Veldwaarneming van een Siberische Fitis, Phylloscopus trochilus. LIMOSA 36 (1): 7-9.
Op 21 april 1962 ontdekten het echtpaar Klatte, Tekke en ik in Oostelijk Flevoland langs de randdijk tussen Kamperhoek en Ketelhaven een Phylloscopus- achtige vogel, die vlak boven het water rondscharrelde in een rijtje lage wilgen en onmiddellijk opviel door zijn abnormaal vederkleed. Wij hebben deze vogel, die - mogelijk als gevolg van oververmoeidheid buitengewoon mak was, langdurig van zeer nabij geobserveerd. En de waarheid gebiedt mij te releveren, dat wij ter plaatse niet in staat waren deze niet in de Vogelgids beschreven, maar desniettemin duidelijke veldsoort op naam te brengen. Eerst na raadpleging van de litteratuur kwamen wij tot de conclusie, dlat onze vogel een representant was van het in West-Europa zelden voorkomende z.g. eversmanni-type van de Fitis, Phylloscopus trochilus. De vogel kan als voIgt beschreven worden: bovendelen effen muisgrijs zonder een spoor van groene of olijfkleurige tint; onderdelen effen grijsachtig wit zonder een spoor van gele tint, het witst op de buik en onderstaartdekveren; vleugel- en staartveren wat donkerder dan de rug en - van zeer nabij - met lichtere zomen; vrij lange en nogal opvallende dof-witte wenkbrauwstreep, contrasterend met een donkere streep door het oog; geelachtige streep langs de vleugelboeg ter hoogte van de duimvleugel; snavel bruinachtig met lichtere basis van de ondersnavel; poten helder roodbruin; oog donker; mondholte oranjegeel. Een roep of zang werd helaas door ons niet gehoord. Deze beschrijving voldoet in aIle opzichten aan de kenmerken van de in het noorden van Midden- en Oost-Siberie voorkomende vorm van de Fitis, Phylloscopus trochilus yakutensis Ticehurst. Deze vorm mist de groene en gele tinten van de Westeuropese Fitis, zulks met uitzondering van de gele ondervleugeldekveren, welke bij de samengevouwen vleugel als een gele zoom langs de vleugelboeg te voorschijn komen. Daarentegen lijken mij niet voor de determinatie in aanmerking te komen de oostelijke vormen van de Tjiftjaf, Phylloscopus collybita, te weten fulvescens (Severtzov) en tristis Blyth. Ook bij deze vormen is het gele en groene pigment sterk gereduceerd, maar volgens Vaurie (The Birds of the Palearctic Fauna) is bij fulvescens steeds een greenish yellow tinge on the lower back, rump, and upper tail coverts and wings te bespeuren, terwijl de onderdelen bij tristis more buffy, less whitish zijn. Bovendien is bij deze beide vormen de wenkbrauwstreep niet wit, maar buffish. En ten slotte zijn - en dat doet de deur dicht - bij fulvescens em tristis de poten steeds zwart en niet helder bruin, zoals bij onze vogel.
[gratis pdf] [english summary]
|