Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Remisiewicz M., Tree A.J., Underhill L.G., Gustowska A. & Taylor P.B. (2009) Extended primary moult as an adaptation of adult Wood Sandpipers Tringa glareola to their freshwater habitats in southern Africa. ARDEA 97 (3): 271-280
In dit artikel worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar de rui van de grote slagpennen van in zuidelijk Afrika overwinterende Bosruiters Tringa glareola. Om de gevonden patronen in een breder kader te plaatsen, zijn ook de ruipatronen van andere in zuidelijk Afrika overwinterende steltlopers bij het onderzoek betrokken. De onderzoekers verwachtten dat Bosruiters als steltlopers van het zoete water een ruipatroon hebben dat lijkt op dat van andere steltlopers van het zoete water en dat dit ruipatroon verschilt van dat van kustgebonden steltlopersoorten. Hiermee testten ze een onderdeel van de hypothese van Piersma (2003) over contrasten tussen vogelsoorten die in zoete en zoute habitats voorkomen. Om de rui te beschrijven werden de ruiscores van de grote slagpennen van 1496 volwassen Bosruiters gebruikt die in Zimbabwe en Zuid-Afrika waren gevangen. Een deel van de ruiscores werd bepaald aan museumexemplaren die waren verzameld in Zimbabwe en Botswana. Start en duur van de rui werd zowel voor de slagpennen afzonderlijk als voor alle tien slagpennen gezamenlijk bepaald. Ook werd de ruisnelheid berekend van 16 Bosruiters die binnen hetzelfde seizoen waren teruggevangen. Daarnaast werd geschat hoeveel veermateriaal er steeds werd aangelegd. Volwassen Bosruiters arriveren in zuidelijk Afrika tussen eind juli en november en vertrekken tussen half maart en april naar de noordelijke broedgebieden. Bijna alle Bosruiters ruiden alle grote slagpennen in zuidelijk Afrika. Slechts bij 56 vogels (7,5%) werd een onderbroken rui vastgesteld. De gemiddelde startdatum van de rui was 21 augustus, de gemiddelde einddatum 30 december. Daarmee komt de totale ruiperiode op 131 dagen. Voor de terugvangsten was de gemiddelde periode 130 dagen. De hoeveelheid aangelegd veermateriaal was uniform gedurende de ruiperiode, een gevolg van het feit dat aan het begin de vijf binnenste, kortere, slagpennen gelijktijdig groeien en aan het eind van de buitenste, langere, slagpennen er maar een of twee tegelijk worden vervangen. De rui van de grote slagpennen van volwassen Bosruiters (en andere binnenlandse steltlopersoorten) duurt langer dan de rui van steltlopersoorten van vergelijkbare grootte die in de kustgebieden overwinteren. Maar doordat Bosruiters vroeg beginnen te ruien zijn ze eerder klaar met de rui. Bosruiters hebben een tragere rui omdat de tijdsperiode tussen het verliezen van de opeenvolgende slagpennen groter is en omdat de groei van de afzonderlijk pennen langer duurde. De auteurs veronderstellen dat de langere duur van de slagpenrui en het ruim voor de terugtrek beëindigen ervan aanpassingen zijn aan het gebruik van zoetwatergebieden. Het voedselaanbod van zoetwatergebieden in zuidelijke Afrika is erg onvoorspelbaar en vereist dat de vogels zich vaak moeten verplaatsen tussen snel veranderende binnenlandse ‘wetlands’.


[close window] [previous abstract] [next abstract]