Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Wesolowski T. (1998) Timing and synchronisation of breeding in a Marsh Tit Parus palustris population from a primaeval forest. ARDEA 86 (1): 89-100
In dit artikel wordt de timing van het broeden van de Glanskop Parus palustris beschreven op grond van onderzoek in het 'oerwoud' van Białowieza Nationaal Park in het oosten van Polen. In deze grotendeels ongerepte bossen werden over een periode van elf jaren gegevens verzameld over nestbouw en eileg van de Glanskop. De gevonden variaties (op ruimtelijke en temporele schaal) werden in verband gebracht met weersomstandigheden en biotoop, maar ook met broedsucces, geslacht en leeftijd van de vogels. De onderzochte Glanskoppen in de bossen van Białowieza broeden in natuurlijke holtes met een dichtheid van 1-2 paren ha-1. Deze holtes werden vanaf eind maart bezocht, waarbij de mezen allereerst de rommel uit de holtes verwijderden (vroegste datum 23 maart 1997; 34 dagen voordat in dat nest eieren werden gelegd). Vervolgens werd vanaf begin april nestmateriaal (haar, mos, wol) ingevlogen, waarna met de eileg kon worden begonnen. Het begin van de eileg varieerde van 5 april (1990) tot 11 mei (1979), een periode van 37 dagen, met 66,3% van 330 gevallen tussen 16 april en 25 april. De mediane begindatum verschilde 19 dagen tussen de vroegste (1990, 7 april) en laatste seizoenen (1987 en 1997, 26 april). Binnen de verschillende seizoenen was het begin van de eileg in hoge mate gesynchroniseerd (75% van alle wijfjes legden dezelfde week, gemiddeld alle binnen 10,5 dagen). In warme voorjaren begonnen de mezen eerder met de eileg dan in koude voorjaren (mediane eileg versus 'warmtesom' (som van gemiddelde dagtemperatuur over de voorgaande dertig dagen), r = 0,89; P < 0,001; n = 11). Tussen de verschillende gebieden, elk met hun eigen vegetatietype, bestond elk seizoen maar weinig variatie in het begin van de eileg. Jonge wijfjes (eerste jaar) begonnen gemiddeld twee dagen later met de eileg dan meer ervaren broedvogels (tweede jaar) onder dezelfde condities en broedvogels in die een derde weer werden aangetroffen konden nog weer eerder met broeden beginnen dan in de eerste twee seizoenen. Waar in veel studies de eileg als het begin van het broeden, wordt aangemerkt maakt deze studie duidelijk dat er wel een maand kan zitten tussen de keuze van de nestholte, het geschikt maken van het nest en de uiteindelijke eileg. Omdat de nestbouw (in elk geval onder deze natuurlijke omstandigheden) een tijd- en energievretende activiteit is, zijn er allerlei belangrijke keuzemomenten aanwijsbaar. Een te late nestbouw maakt bijvoorbeeld dat er niet geprofiteerd kan worden van eventuele gunstige omstandigheden voor de eileg en het broeden. In het stuk wordt aannemelijk gemaakt dat de daglichtperiode en de temperatuur van grotere invloed zijn op de grote variaties in de aanvang van het broeden dan bijvoorbeeld variaties in het voedselaanbod. Vit de hoge mate van synchronisatie blijkt dat, wat de precieze signalen ook zijn, alle mezen op dezelfde stimulus reageerden. Het broedseizoen van Koolmees Parus major en Pimpelmees P. caeruleus is zo afgestemd, dat de jongen uit het ei kruipen op het moment dat rupsen hun maximale talrijkheid hebben bereikt. Glanskoppen broeden aanzienlijk eerder, zodat de jongen uitkomen v66rdat de rupsen hun piekvoorkomens kennen. Of het broedseizoen van de Glanskop is erop afgestemd dat de jonge mezen uitvliegen op het moment dat rupsen op het talrijkst zijn, of er is een andere selectieve component in het spel. Andere opmerkelijke verschillen met de andere twee mezensoorten zijn dat Glanskoppen vrijwel geen tweede broedsels kennen en de exceptionele synchronisatie van de periode van eileg (veel korter dan bij de meeste zangvogels). Verondersteld wordt dat de timing van het broeden bij de Glanskop niet als zodanig is geoptimaliseerd, maar ondergeschikt is geraakt aan andere factoren. Het blijkt dat jonge Glanskoppen zich al snel na het opbreken van de families proberen te vestigen en dat er een sterk negatief verband bestaat tussen hun vestigingssucces en de uitvliegdatum. De introspecifieke competitie maakt dat een enkele dagen later beginnende eileg leidt tot in hoge mate gereduceerde kansen op een geslaagde vestiging van de jongen.


[close window] [previous abstract] [next abstract]