Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Nieboer E. (1972) Preliminary notes on the primary moult in Dunlins Calidris alpina. ARDEA 60 (1-2): 112-119
Tijdens vogelstudiekampen op Schiermonnikoog, gehouden in eind augustus en begin september 1968 en 1969, werden 150 Bonte Strandlopers met nylon netten gevangen. Op grond van de vergelijking van hun vleugel- en snavellengten met die van West-Finse broedvogels (Soikkeli 1966) behorend tot de zuidelijke vorm Calidris alpina schinzii, rekenen wij de gevangen vogels op een na tot de grotere noordelijke ondersoorten (C. alpina cf. alpina) (Fig. 1). Met uitzondering van twee waren alle vogels in adult zomerkleed. Omdat del grote aantallen Bonte Strandlopers pas in de tweede helft van augustus op Schiermonnikoog arriveren (Zwarts et al. 1969) en omdat de zes verzamelde ?? allen een dik en gekronkeld oviduct hadden, menen wij dat het hier Bonte Strandlopers betreft die, na in noordelijke streken te hebben gebroed, naar de Waddenzee zijn vertrokken. Het zijn dus geen overzomeraars. Verreweg de meeste vogels vertoonden in beide jaren slagpenrui (Tabel 4). Dit komt overeen met waarnemingen van Zwarts (1970) en is in strijd met de opvatting van Stresemann & Stresemann (1966) dat bij de Bonte Strandloper de slagpenrui v==r het begin van de najaarstrek in het broedgebied wordt voltooid. In 1968 hadden meer exemplaren de slagpennen vernieuwd dan in 1969. Ook leek bij de nog ruiende vogels dit proces in 1968 verder voortgeschreden (Fig. 2). Dit verschil tussen de beide jaren kan mogelijkerwijs worden toegeschreven aan het zeer koude voorjaar van 1969 in vergelijking met 1968. Hierdoor zou de aanvang van de broedtijd en daarmee de hele broedcyclus verlaat kunnen zijn (zie Hilden 1961). Het voorkomen van zeer veel ruiende Bonte Strandlopers in het Waddengebied tijdens de nazomer benadrukt het belang van dit gebied voor de Euraziatische populaties van deze soort. Indien de waargenomen vogels in de Waddenzee overwinteren, mogen wij aannemen dat daar ook hun ruigebied is. Dit geldt mogelijk ook voor het geval wij met doortrekkers te maken hebben die 's winters elders verblijven, maar met de hier gemelde waarnemingen is dit niet bewezen. Hierover vindt verder onderzoek plaats.


[close window] [previous abstract] [next abstract]