TIMMERMAN A (1951) Een nieuw broedgeval van de oeverloper (Actitis hypoleucos L.), in Nederland. LIMOSA 24 (1): 6-8.

Met betrekking tot het broeden van de oeverloper in Nederland zijn slechts enkele gegevens uit de literatuur bekend. Door de waarneming op 20 Juni 1920 van 1 volwassen ex. en 3 vrij grote juv.aan de Waal bij Nijmegen werd het broeden van deze soort in ons land voor het eerst waarschijnlijk gemaakt. Een van deze juv. bevindt zich in de collectie van het Rijksmuseum van Nat. Historie te Leiden. In de volgende jaren kwamen in dit gebied geregeld 2 paren voor. Op 31 Mei 1924 werd aldaar onder een wilgenstruik een nest met 4 eieren gevonden ; dit legsel is aanwezig in de collectie van het Rijksmuseum van Nat; Historie te Leiden (OOMEN, 1924). VAN DEN BURG zag op 20 Juni 1942 aan een plas bij de Gelderse IJssel tussen Arnhem en Doesburg een paartje met 2 (vermoedelijk zelfs 3) juv.( BROUWER, 1942). In 1949 nam KLUYVER in oude steenovensgaten aan de Rijn bij Heelsum steeds 2 alarmerende vogels op een bepaalde plek waar, hetgeen broeden doet veronderstellen (TEN KATE, 1949).
      Op 25 Mei 1950 werd door schrijver een nest met 4 eieren van deze soort gevonden op het Grote Vogeleiland in het Zwarte Meer waterwildreservaat. Het nest lag aan de N.W. zijde van het eiland tegen een vloedmerk. aan, dat in hoofdzaak uit mattenbiesmateriaal bestond ; het ondiepe nestkuiltje was bekleed met zeebiesen rietstengels (zie de photo), Het was ongeveer 8 m van de waterkant verwijderd, De 4 crème kleurige eieren waren aan het stompe einde dicht bezet met talrijke licht~ en donkerbruine vlekken; in de ondergrond schenen vele .kleine fletsblauwe vlekjes door. De afmetingen van de eieren, welke door D. BAKKER werden bepaald, waren als volgt: zie tabel. Oeverloper Actitis hypoleucos = Tringa hypoleucos

[gratis pdf] [english summary]