Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

OPDAM P (1981) Themadag Vogels tellen: Broedvogelinventarisatie: een overzicht van kwantitatieve methoden. LIMOSA 54 (4): 142-142.

Er zijn diverse methoden om broedvogels te tellen. Ze verschillen aanzienlijk in aard en de nauwkeurigheid van de gegevens, die er mee worden verkregen. Aile methoden bestaan uit een of meer bezoeken (steekproeven) aan een te inventariseren gebied. Per bezoek is het aantal registraties per gebied van soort i (N) een functie van trefkans (CJ en dichtheid per soort (Dj) in formule Nj = Cpj' De trefkans is afhankelijk van de soort, van factoren als datum, tijdstip van de dag, weersomstandigheden en van factoren die te maken hebben met eigenschappen van de waarnemer. De soortsafhankelijkheid van Cj (die overigens door de overige factoren wordt beïnvloed) betekent dat Nj tussen soorten onderling niet vergeleken kan worden, tenzij men een correctie voor soortsafhankelijkheid in de methode inbouwt. Welke methode gekozen wordt hangt samen met de aard en de nauwkeurigheid van de benodigde gegevens. Ik onderscheid hier twee manieren van toepassing van inventarisatiegegevens.
      (1) Vergelijken van aantallen tussen gebieden of jaren, maar de aantallen van de soorten worden niet onderling vergleken. Dan is correctie van Cj voor soortsafhankelijkheid niet noodzakelijk. De overige factoren moeten echter constant worden gehouden. Volstaan kan worden met relatieve methoden.
      (2) Vergelijken van aantallen tussen soorten onderling, bovendien schatting dichtheden gewenst. Correctie Cj voor soortsafhankelijkheid is noodzakelijk. Overige factoren moeten zo gekozen worden dat maximale waarde van Cj verkregen wordt. Bezoekfrequentie moet worden afgestemd op de gewenste nauwkeurigheid. Men is aangewezen op absolute methoden.
      Relatieve methoden zijn te verdelen in punttellingen en transecttellingen. De eerstgenoemde bestaan uit gestandaardiseerde waarnemingen op een aantal punten (b.v. de Franse IPA-methode en de punttransecttelling PIT, die o.a. door SOVON wordt gebruikt). Bij transecttellingen wordt steeds op een min of meer gestandaardiseerde wijze langs een route of transect waargenomen (b. v. lijntransecttellingen, maar ook de turfmethode, die ten onrechte nog wei eens als alternatief voor de karteringsmethode wordt gebruikt). Al deze methoden worden bij voorkeur in homogeen gebied toegepast, en leveren slechts indexen voor de talrijkheid van een soort die in principe niet met die van andere soorten kunnen worden vergeleken. Ze kosten echter relatief weinig tijd. De belangrijkste absolute methoden zijn de karteringsmethode, veel gebruikt voor de kartering van territoria, en het localiseren van nesten. Beide methoden zijn arbeidsintensief. De karteringsmethode verdient duidelijk de voorkeur boven nesten localiseren, een techniek die als algemene methode niet geschikt is. Voor het volgen van populatietrends en het verkrijgen van een globale indruk van de vogelfauna van een groot gebied, is een relatieve methode de beste keus (soms zelfs een kwalitatieve methode), voor meer gedetailleerd onderzoek verdient de karteringsmethode voor een aantal soorten aangevuld met nestlocalisatie, de voorkeur. Een minimum van tien bezoeken is dan vereist. Een karteringsmethode, bestaande uit drie tot vijf bezoeken heeft dezelfde beperkingen als een relatieve methode.

[gratis pdf] [english summary]



limosa 54.4 1981
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster