Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

(2002) Recensie: Duivendijk N van. 2002. Dutch Birding Kenmerkengids voor vogels van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. LIMOSA 75 (4): 174-175.

Dutch Birding Kenmerkengids voor vogels van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Van Duivendijk N. 2002. Dutch Birding vogelgids 14. Dutch Birding Association, Amsterdam i.s.m. Ger Meesters Boekproducties VOF, Haarlem. ISBN 90-74345-34-4. 308 p. Prijs € 22,95.

Pakweg de afgelopen twintig jaar is een enorme hoeveelheid vogeldeterminatieliteratuur verschenen. Helaas is deze kennis verspreid over tientallen boeken en honderden tijdschriftafleveringen en mede daarom is het nog maar nauwelijks bij te benen. Ook de stroom vogelgidsen is nog niet opgedroogd. De meeste zijn in ieder geval tekstueel een herhaling van vorige gidsen maar de recentste hebben wel uitmuntende afbeeldingen. De onlangs verschenen hier besproken gids líjkt niet op een vogelgids, is dunner dan alle andere en er staat, met uitzondering van de binnenflappen, niet één afbeelding in! Hij is dus saaier dan welke andere vogelgids dan ook. Toch is hij zeer de moeite waard.
      De auteur ergerde zich blijkbaar ook aan de vogelgidsenprietpraat- met-miniplaatjes en is al jaren geleden begonnen voor lastig te herkennen en bij ons zeldzame vogelsoorten de werkelijk belangrijke informatie zo compact mogelijk bijeen te brengen. Zo kon hij zelf in het veld snel de doorslaggevende kenmerken van een vogel erop naslaan. Gelukkig is hij niet op zijn kennis blijven zitten en heeft hij het manuscript omgewerkt tot een boekje waarmee nu iedereen in staat is om van alle negenhonderd (!) vogelsoorten die (bijna) in het West-Palearctisch gebied zijn vastgesteld snel de belangrijkste kenmerken op te zoeken. Het resultaat is een boekje vol kleine lettertjes en is daarmee lichter dan welke mij bekende gids dan ook. Dankzij het formaat (13 x 21 cm) past het zelfs in een jaszak. Omwille van prijs en gewicht heeft het een slappe kaft gekregen en zal het bij intensief gebruik dan ook snel slijten. Er wordt niet veel papier verspild aan nutteloze woorden: afgezien van de soort'teksten' tellen de overige hoofdstukken – inleiding, welke soorten worden behandeld, dankwoord, terminologie, afkortingen en tekens, literatuur, register van Nederlandse en wetenschappelijke namen – slechts 23 pagina's. Erg handig zijn de duidelijke topografietekeningen van Dirk Moerbeek aan de binnenzijde van voor- en achterflap. Het boekje is duidelijk niet bedoeld voor de beginnende vogelaar maar als aanvulling op die moderne vogelgidsen met goede afbeeldingen. Elke soort begint met Nederlandse, Engelse en wetenschappelijke naam waarna een puntsgewijze opsomming van – alleen de voor herkenning belangrijke – kenmerken volgt. Deze zijn, afhankelijk van de soort, onderverdeeld in kenmerken voor kleden, seksen, leeftijden, in zit en in vlucht. Met deze gids kunnen vogels dus niet alleen op soort, maar als het maar enigszins mogelijk is ook op leeftijd en geslacht (uilen, grasmussen enzovoort) worden gebracht. De tekstlengte varieert sterk: zo heeft Kluut vier regels maar Geelpootmeeuw bijna twee pagina's. Dit laatste is natuurlijk niet iets wat je in het veld met één oog bij de telescoop en het andere in het boek 'effe snel scant'. Wat we niet in deze gids vinden zijn afbeeldingen, afmetingen, habituskenmerken, status en verspreidingskaarten. Geluidbeschrijvingen ontbreken eveneens tenzij ze voor determinatie van belang zijn, een enkele uitzondering daargelaten (Glanskop en Matkop). In een wanhopige poging volledig te zijn, worden bij Kruisbek echter alle zes 'geluidstypen' genoemd.
      Het duurde even voordat ik in de gaten had dat soortbeschrijvingen niet als in een tabel gebruikt moeten worden, zoals de overeenkomstige afkortingen bij gelijkende soorten in de kantlijn suggereren. Kenmerken kunnen hierdoor niet stuk voor stuk tussen soorten worden vergeleken: Waterpieper heeft een 'brede witte wenkbrauwstreep'; maar hoe deze er bij Oeverpieper uitziet wordt niet vermeld. Wel wordt bij sommige kenmerken aangeduid dat zij onderscheidend zijn ten opzichte van een andere soort, maar ook dit gebeurt vaak niet wederkerig. De beknopte formuleringen maken de tekst hier en daar cryptisch. Enig voorwerk is geen overbodige luxe: neem voordat u op pad gaat vooral de lijst met afkortingen (meer dan 50) goed door! Elke soorttekst heeft in de kantlijn een balk met weliswaar functionele maar wel lastige afkortingen (ak; vlucht 2z; opm gv) en ook de tekst is ermee doorspekt.
      Sommige van de genoemde kenmerken zijn in het veld nauwelijks zichtbaar. Als een alkachtige dermate ver langs vliegt dat ik twijfel tussen Kleine Alk en Papegaaiduiker zal de vleugelachterrand me niet veel meer helpen. De gids is dan ook een hybride tussen veldgids en handkenmerkengids, een gevolg van het hoge niveau van het huidige vogelen. Het is mooi dat deze 'hand'kenmerken vermeld worden, maar het gaat hier en daar net iets te ver: zo worden bij Graspieper kenmerken genoemd die karakteristiek zouden zijn voor een adult; in het veld kan op grond van genoemde kenmerken echter een eerste winter/zomer niet worden uitgesloten.
      Er worden vrijwel uitsluitend soort- en ondersoortkenmerken genoemd. De kwikstaartenfamilie is de enige die wordt voorafgegaan door een korte, overigens nuttige, puntsgewijze inleiding. Ik snap dat dit voor zwaluwen niet nodig is, maar waarom ontbreekt zoiets bij bijvoorbeeld leeuweriken, gorzen, tirannen of jagers? De gids vermeldt wel lekker veel ondersoorten. Enerzijds lijkt dat hier en daar overbodig (ik weet echt wel of ik op El Hierro of La Palma zit en welke Pimpelmees ik dus voor me heb), of zelfs gevaarlijk (ondersoorten van Putter, Roodborst en Fitis zijn alleen bij directe vergelijking en in series te onderscheiden, niet in het veld en ook niet als individu in de hand), anderzijds ken ik geen boeken waar de belangrijke kenmerken per taxon zo beknopt en duidelijk op een rijtje worden gezet (bijvoorbeeld zes Pimpelmezen, zes Vinken, vijf Tjiftjaffen, elf Canadese Ganzen). Dankzij bemoeienis van de Dutch Birding redactie is weliswaar een net en overzichtelijk geheel gemaakt, maar wordt helaas op twee gedachten gehinkt: het boek is bedoeld voor het 'snelle herkenningswerk', maar dat wordt hier en daar gehinderd doordat tevens de nieuwste taxonomische inzichten zijn doorgevoerd. De 'nieuwe volgorde' (eenden en hoenders vooraan) is nog te doen, maar de boven de pagina's vermelde 'officiële familiegroepsnamen' zou ik anders hebben ingedeeld. Ze voorkomen dat ik een soort door bladeren snel kan vinden: ruiters en snippen staan verstopt onder 'Strandlopers', een plek waar ik bijvoorbeeld een Bokje niet zou zoeken. 'Snippen, strandlopers en ruiters' was handiger geweest, opknippen in drieën nog beter. Ook meeuwen (22 pagina's), lijsters (bijna 20) en zangers (bijna 30) zou ik hebben onderverdeeld, desnoods met concessies aan de taxonomische volgorde. Waarom staan bijvoorbeeld Glans- en Matkop niet bij elkaar? Misschien dat de wetenschap meent dat Rouwmees na Glanskop komt (?) maar in het veld is het niet handig, behalve misschien op de Balkan. Anderzijds staan nu, overeenkomstig de nieuwste inzichten, de kleinere bruine spotvogels tussen de sterk gelijkende karekieten, wat weer wél handig is.
      Moet uit de hierboven genoemde mitsen en maren worden afgeleid dat deze Kenmerkengids matig is uitgevallen? Integendeel: als je al wat jaren vogelt en uit bent op juiste determinatie is het momenteel een van de beste. Het kan vast allemaal nog beter, nog scherper, nog uitgebreider, nog korter, maar een ding weet ik zeker: ik ga de 'Duivendijk' heel vaak raadplegen.

Recensie van Guido Keijl

[gratis pdf] [english summary]



limosa 75.4 2002
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster