(2002) Recensie: Nieuwenhuyse D. VAN. ...(et al). 2001. Little Owl in Flanders in its international context. LIMOSA 75 (3): 133-134.
Little Owl in Flanders in its international context.
Van Nieuwenhuyse D., Leysen M. & Leysen
K. (red.). 2001. Proceedings of the Second International
Little Owl Symposium, 16-18 March 2001,
Geraardsbergen, België. Oriolus 67 (2-3): 1-149.
Prijs €20,-. Te bestellen bij Natuurpunt Turnhout,
Graatakker 11, B-2300 Turnhout, België, en via
http://www.natuurpunt.be
Met de huidige kennis en statistische modellen kan
een theoretische basis worden gelegd voor een effectieve
monitoring en bescherming van de Steenuil,
stelt steenuilenonderzoeker Klaus-Michael Exo
in zijn inleiding. Daarna volgen zes bijdragen over
onderzoek, monitoring en beschermingsstrategie
van de Steenuil in Vlaanderen. De strategie die ze
daar ontwikkeld hebben om Steenuilen te beschermen,
is ambitieus en ingebed in een sterk theoretisch
kader waarin zowel inhoudelijke aspecten als
methodiek en kennisoverdracht centraal staan.
Vervolgens wordt een methode gepresenteerd
voor het inventariseren van Steenuilen en dataverwerking.
Deze berust op het inventariseren van
roepende Steenuilen in 2 x 2 km blokken, dat weer
zijn onderverdeeld in 16 blokken van 500 x 500
meter. Vanuit een Geografisch Informatiesysteem
(GIS) worden een veelheid aan habitatkenmerken
verzameld, die vervolgens via een stapsgewijze
regressieanalyse tot minimaal drie omgevingsvariabelen
worden teruggebracht die een voorspellende
waarde bezitten. Met deze variabelen wordt
verder gerekend. Door extrapolatie komt men tot
aantalschattingen op basis van habitatkenmerken
en bezette blokken. Het model laat twee dingen
zien: de habitatvoorkeur van de Steenuil in Vlaanderen
en een aantalschatting van het aantal broedparen
per habitattype. In 67% van de gevallen kon
de aanwezigheid van Steenuilen in een blok worden
voorspeld. Op basis van het model komt men
op een populatie van 12 527-13 646 broedparen
voor geheel Vlaanderen. Dit zou een toename betekenen
van het aantal broedparen dat in 1989-91
voor geheel België nog 4500-6600 paren bedroeg.
De auteurs gaan verder niet in op de oorzaken
voor deze ogenschijnlijke toename die geheel in
tegenstelling is met de populatieontwikkeling in de
meeste andere Europese landen. Door validatie
zou het model kunnen worden getoetst en zou het
daarmee aan kracht en betrouwbaarheid winnen.
Het blijft nu steken in een puur theoretische exercitie
die door de veelheid en complexiteit aan statistische
toetsen niet uitnodigt tot lezen. Het gevaar
bestaat dat men zich met een dergelijk model rijk
rekent en dat noodzakelijke maatregelen voor bescherming
op basis van de huidige cijfers uitblijven.
De modeluitkomsten zijn ook vaak wisselend
en komen bovendien niet altijd overeen met andere
analyses. Zo was voor 1988 geen enkel model in
staat een significante voorspelling te leveren, was
in 1994 het areaal aan weiden de enige significante
voorspellende factor en in 2000 bomenrijen en
randen van akkers.
Het monitoren van Steenuilen is een lastige klus,
zeker als de inventarisatie is gebaseerd op roepende
exemplaren. In een bijdrage van Centili (Italië)
over het gebruik van recorders bij het inventariseren
van Steenuilen blijkt slechts de helft van de
territoriale Steenuilen in de periode februari-juli te
reageren op een recorder. Bovendien bleek ruim
een derde van de vogels die antwoorden zich op snelle verbetering van de habitatkwaliteit op de
plaatsen waar nu nog Steenuilen broeden. Inmiddels
heeft men in Groningen een eigen website
waarop voorlichting over Steenuilen wordt gegeven
(zie http://www.steenuilgroningen.nl).
Tot slot wordt een Europees beschermingsplan
voor de Steenuil gepresenteerd. Nationale coördinatoren
spelen in dit plan een grote rol. Belangrijk
speerpunt in het plan is het stroomlijnen en op elkaar
afstemmen van methoden en technieken voor
monitoring en onderzoek aan Steenuilen. Dit symposiumverslag
geeft daartoe een aantal goede
aanzetten.
Recensie van Niko Groen
[gratis pdf] [english summary]
|