MANEN W VAN (2012) Broedbiologie van de Zwarte Specht in Nederland. LIMOSA 85 (4): 161-170.
In Nederland komt vrijwel geen broedvogel voor
die zo opvallend is en zo veel sporen achterlaat als
de Zwarte Specht. Desondanks zijn er uit Nederland
opvallend weinig harde broedgegevens over
deze soort voorhanden. Dat heeft te maken met
de geringe aandacht van Nederlandse vogelaars
voor bossen, en met de moeite die het kost om een
zwarte spechtennest de vinden en te controleren.
In de afgelopen decennia is op enige schaal broedbiologisch
materiaal verzameld, waarvan in dit artikel
een bewerking wordt gepresenteerd.
Toen ik me in 1995 begon te verdiepen in Zwarte Spechten
Dryocopus martius, kwam ik er al snel achter dat lang niet elk
ogenschijnlijk bewoond nest, voorzien van staartveeg en verse
houtsnippers, werkelijk een broedgeval herbergde. Aan de
andere kant kon er zomaar een broedende vogel worden aangetroffen
in een nest waar geen verse splinter onder was te
ontdekken. Alleen door heel veel bomen (vaak tevergeefs) te
beklimmen, leerde ik onderscheid maken tussen veegsporen
van Holenduif Columba oenas en Zwarte Specht, en in te zien
dat een vers uitgehakte holte waarin het licht weerkaatst tegen
het plafond niet naar beneden doorloopt. Met het vinden
of juist niet vinden van nesten begon ik bovendien in te zien
dat paren er verschillende holenclusters op kunnen nahouden,
waarbij in de ene cluster kan worden geslapen en in de andere
gebroed. De afstand tussen door één paar bezette holenclusters
kan daarbij oplopen tot 5.8 km (Christensen 2002). Dit
leverde nieuwe inzichten op over de interpretatie van waarnemingen
bij broedvogelkarteringen (van Manen 1995a) en
over gevonden dichtheden, die bij reguliere interpretatie van
karteringen soms sterk werden overschat (van Manen 1998).
In dit artikel wordt ingegaan op dichtheid en broedbiologie
van Nederlandse Zwarte Spechten en hoe die zich
verhouden tot gegevens uit omringende landen, vaak verzameld
in oudere bosgebieden.
[pdf alleen voor leden] [english summary]
|