Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

(2000) Recensies: Grell MB, 1998 Fuglenes Danmark. LIMOSA 73 (3): 115-116.

Fuglenes Danmark. Grell M. B. 1998. Gads Forlag, Viborg. ISBN 87-12-03248-4. Prijs c. DKr 448, te bestellen bij de Dansk Ornitologisk Forening, Vesterbrogade 138-140, 1620 K0benhavn V (dof@dof.dk).

De Deense vogel atlas past qua omvang en gewicht prima in de reeks recentelijk verschenen atlassen, zoals die van Finland, Zwitserland en Europa! Voor de 264 beschreven soorten gebruiken de Denen ruim 800 pagina's.
      De 40 inleidende pagina's zijn vooral gewijd aan de onderzoeksmethoden; een combinatie van atlasblokonderzoek, punttellingen en diverse vormen van gebiedstellingen. Het geplande niet broedvogelonderzoek is nauwelijks uit de verf gekomen. In die zin dekt de titel, Vogels van Denemarken, de lading eigenlijk niet en is dit boek vooral een broedvogelatlas. Een landschapsbeschrijving, en informatie over bijvoorbeeld grondgebruik en toponiemen ontbreken, zodat het voor buitenstaanders niet meevalt om verschillen tussen eilanden te interpreteren. De Zwitserse atlas laat juist zien dat het opnemen van karakteristieke landschapsfoto's zeer verhelderend kan werken. Ook zal de lezer tevergeefs zoeken naar ook maar een woord Engels, waardoor veel 'lezers' het met de kaartjes en grafieken moeten doen.
      De bulk van het veldwerk is uitgevoerd in de jaren 1993-95 met een afronding in 1996. De uiteindelijke dekking is 99%, wat een mooie prestatie van de 1100 betrokken Deense veldmedewerkers is.
      De soortbeschrijvingen zijn traditioneel van opbouw. In de verspreidingskaart is met kleuren en stipgroottes het verschil met de vorige atlasperiode (1971-74) inzichtelijk weergegeven. Van zo'n 100 soorten is een kwantitatieve verspreiding weergegeven, als resultaat van gericht onderzoek in 2500 gebieden die verspreid over het land liggen. Informatie over deze telgebieden (biotooptypen, oppervlaktes etc.) ontbreekt echter. Van de 56 talrijkste soorten is ook een dichtheidskaart gepresenteerd, waarop in kleur de dichtheid is weergegeven (op basis van de punt-transect-tellingen). Er is gekozen voor een bewerking waarbij met name de gebieden met lage en gemiddelde aantallen per punt naar voren gekomen; de hoge aantallen zijn als het ware afgeroomd. Van een beperkt aantal algemene soorten is een broedvogel-index opgenomen die veelal in 1976 begint. De gepresenteerde uitwerking van het vele materiaal in de soortteksten lijkt nogal beperkt. Dit in vergelijking met de nieuwe Zwitserse en Finse atlassen, die laten zien dat je met een beperkt aantal pagina's per soort veel meer informatie kunt verstrekken.
      In de onderzoeksperiode deden onder andere Lepelaar (1996, als gevolg van expansie vanuit het Nederlandse waddengebied) en Zeearend hun intrede als broedvogel, terwijl de Matkop zich vanaf de jaren tachtig vanuit Noord-Duitsland sterk uitbreidt over het Deense grondgebied. Daarnaast staat de Wilde Zwaan op het punt toe te treden tot de Deense broedvogels. De Middelste Zaagbek bleef de afgelopen kwarteeuw vrijwel stabiel, terwijl de Grote Zaagbek langs de oostelijke eilandkusten vaste voet aan de grond begint te krijgen.
      In Denemarken is de Veldleeuwerik de meest wijd verspreid voorkomende soort (98% van de blokken) en de op twee na talrijkste broedvogel (1,4 miljoen paar), na de Merel (2,2 miljoen paar) en de Vink (1,7 miljoen paar). Opvallend is het zeer wijd verspreid voorkomen van de Koekoek (89%), Grasmus (95%) en Geelgors (95%). De Veldleeuwerik won de afgelopen 25 jaar licht terrein (in tegenstelling tot in Nederland), maar nam van 1976 tot in de jaren tachtig sterk af. Daarna begon het herstel: in 1994 werd weer 70% van de populatie van 1976 geteld. De schrijver wijdt dit herstel aan de milde winters en dientengevolge grotere overleving. Sterk overeenkomstig met de Nederlandse situatie zijn o.a. decimering van het Korhoen (uitsterven zeer nabij), toename van diverse soorten eenden (Krakeend, Kuifeend), toename van roofvogels, Scholekster (opvallend genoeg vestigt deze zich nog niet in het midden van Jutland), Buidelmees, afname Zwarte Stern, Kuifleeuwerik en Tapuit.
      Maar er zijn ook opvallende verschillen met de Nederlandse situatie, zoals de sterke toename van de Kramsvogel, met name als gevolg van uitbreiding van de naburige Zweedse populatie. En dat terwijl de Koperwiek zich juist weer terug lijkt trekken in de richting van Zweden. Bijzonder is de forse toename van de Roerdomp, vooral door vestiging langs de westkust (van 24-40 paar in de vorige atlasperiode tot 150-200 paar). De verklaring die hiervoor wordt gegeven is de beschermde status van de Blauwe Reiger (sinds 1981) waardoor niet-ornithologisch onderlegde jagers geen Roerdompen meer neerleggen... Verder wordt ook gewezen op de milde winters van de afgelopen jaren. Ook de stabilisering van de Grauwe Klauwier is opmerkelijk. En wat te denken van de Nachtzwaluw die qua aantal bezette blokken bijna gelijk bleef, maar die van het binnenland van Jutland naar de kust verhuisde. De toename van de Rode Wouw is in contrast met de in Europa heersende neergaande trend en een gevolg van de sterke toename van deze roofvogel in ZW-Zweden. De verspreidingskaart van de Steenuil laat zien hoe snel, in dit geval negatieve, ontwikkelingen zich aan de randen van een verspreidingsgebied kunnen afspelen. Volop boeiende kost dus!
      Voor atlas-verzamelaars is de Deense atlas natuurlijk verplichte kost. Voor niet-verzamelaars is dit boek, gezien de vele parallellen met de Nederlandse broedvogelbevolking, ook zeker de moeite waard. Daarnaast geven zowel de Deense als de (in 2002 te verschijnen) Nederlandse atlas een kwarteeuw vogelontwikkelingen weer. Dit maakt het mede aantrekkelijk om beide uitgaven straks naast elkaar op de boekenplank te hebben staan.

Recensie van Norbert D Kwint

[gratis pdf] [english summary]



limosa 73.3 2000
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster