DIJK K VAN & R OOSTERHUIS (2008) Invloed van vangmethode op de waargenomen seksratio bij broedende Kokmeeuwen op Griend.. LIMOSA 81 (3): 94-97.
Meeuwen vertonen geen duidelijke uiterlijke verschillen tussen
beide geslachten en bij veel soorten vertonen de maten
nogalwat overlap (Glutz von Blotzheim& Bauer 1982).Mede
hierdoor is relatief weinig bekend over verschillen in leefwijze
tussen de beide geslachten. Ook Kokmeeuwen Larus ridibundus
vertonen weinig seksuele dimorfie en de geslachten
zijn in het veld niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden.
Gemiddeld genomen zijn mannetjes iets groter dan
vrouwtjes enmet een redelijkemate van zekerheid is het tegenwoordigmogelijk
omvan vogels in de hand het geslacht
te bepalen aan de hand van één of meer externe maten
(Coulson et al. 1983, Hein & Martens 1988, Palomares et al.
1997). In het kader van onderzoek naar onder andere herkomst
en leeftijdsopbouw van broedende Kokmeeuwen op
Griend (Fr.) hebben we ook gegevens verzameld over de
seksratio van deze vogels. We vonden enkele opmerkelijke
uitkomsten die in deze bijdrage worden besproken.
Hetonderzoek isuitgevoerdtussen1999 en2001. Indie jaren
was de Kokmeeuw verreweg de meest talrijke broedvogel op
Griend, met gemiddeld zo'n 25 000 broedparen (Baarspul &
Oosterhuis 1999 , Oosterhuis & Heideveld 2000, Oosterhuis
2001). In de drie onderzoeksjaren werden rond 25 april de eerste
eieren gelegd en werden op 18-19 juni de eerste vrijvliegende
jongen gezien. Als voedsel benutten de Kokmeeuwen
bijna uitsluitend mariene prooidieren afkomstig uit de Waddenzee,
met name garnaalachtigen en wormen. In het algemeen
foerageren de vogels overdag en tijdens laag water.
Waarnemingen aan geringde vogels maken duidelijk dat trekvogels
van elders, met name broedvogels uit het Oostzeegebied,
na half april en vóór begin juli niet op Griend aanwezig
zijn (eigen waarnemingen, Frank Majoor).We beschouwen op
grond hiervan alle gezonde adulten (derde kalenderjaar en ouder)
in volledig zomerkleed aanwezig op Griend tussen 15 april
en 30 juni als broedvogel van het eiland. De ringaflezingen op
Griendmaken tevens duidelijk dat tot half juli het leeuwendeel
van de populatie nog steeds bestaat uit de lokale broedvogels
en hun jongen, maar dat vanaf dat moment in toenemende mate vogels van elders op het eiland arriveren.
Broedvogels zijn op twee manieren gevangen: met een
vangkooi op het nest en met een slagnet met lokvoer. De
nestvangsten zijn uitsluitend uitgevoerd tijdens gunstige
weersomstandigheden en zijn gestaakt vanaf het tijdstip
dat grote aantallen kuikens uit het ei kropen.
Nestvangsten hadden geen negatieve gevolgen voor het
uitkomstsucces (Oosterhuis 2004). De slagnetvangsten
vonden plaats tussen half april en half juli. Midden in de
kolonie en pal naast het vogelwachtershuisje lag iedere
dag een slagnet met daarbij vis- en broodresten als lokvoer.
De slagnetvangsten verliepen voorspoediger bij
slecht weer. Beide soorten vangsten vonden verspreid
over de dag plaats. De gevangen vogels zijn geringd en
van iedere vogel zijn door de tweede auteur tarsuslengte,
vleugellengte, koplengte (achterzijde kop tot snavelpunt)
en de snavelhoogte ter hoogte van de nok bepaald (beide
met een schuifmaat tot op 0.1 mm nauwkeurig), analoog
aan Palomares et al. (1997). Het geslacht van de adulte Kokmeeuwen
is bepaald aan de hand van de discriminantfunctie
Z=(0.33×koplengte+1.12)×(snavelhoogte–35.75) waarbij vogels
zijn geclassificeerd alsmannetje als Z>0 en als vrouwtje
bij Z<0. Hiermee wordt van 94.4% van de vogels (94.9% bij
de man, 94.1% bij de vrouw) het geslacht correct voorspeld
(Palomares et al. 1997). De gebruikte discriminantfunctie
geldt voor adulte Kokmeeuwen in West-Europa, waaronder
Nederlandse broedvogels.
De resultaten laten tussen de beide vangmethoden een
groot verschil zien in seksratio (tabel 1). Bij de nestvangsten
is een licht overschot aan mannetjes vastgesteld (52.9%,
N=121) en dit beeld is gelijk voor 2000 en 2001. Bij de slagnetvangsten
is een sterk scheve seksratio vastgesteld van
gemiddeld 80.7% mannetjes (N=270). Het forse overschot
aan mannetjes trad op in alle vier maanden (april 83%, mei
75%, juni 79% en juli 85%) en in alle drie jaren (1999 71%,
2000 84% en 2001 76%). Er was een sterk significant verschil
tussen de seksratio van vogels die op het nest zijn gevangen
(52.9% man) en de seksratio van de slagnetvangsten tussen
15 april en 30 juni (78.9% man, N=190; x2=22.18, P<0.01).
Een licht overschot aan mannen die overdag op het nest
zitten, zoals in onze vangsten, is eerder vastgesteld. Zo vond
Koopman (1999) een aandeel van 55.1% mannetjes (N=907)
bij broedvogels die hij tussen 1987 en 1997 bij Hoogkerk
(Gr.) op het nest had gevangen met een vergelijkbare vangmethode
als de onze. Eerder vond hij in een kleinere steekproef
meer verspreid over Noord-Nederland een overeenkomstig
percentage van 53.4% (Koopman 1990). Een goede
verklaring voor deze bevindingen is dat mannetjes overdag
een iets groter deel van de broedzorg op zich nemen dan
vrouwtjes (Glutz von Blotzheim & Bauer 1982).
Het grote verschil in seksratio tussen de Kokmeeuwen die
in het broedseizoen overdag op het nest en met het slagnet
elders in de kolonie zijn gevangen is opvallend en roept de
vraag op naar het waarom. Is er wellicht sprake van een aanzienlijke
surpluspopulatie van niet-broedende adulten die
vooral uit mannetjes bestaat? Dergelijke vogels worden niet
op het nest gevangen, maar wel met het slagnet. Deze verklaring
is niet zo aannemelijk: er is genoeg ruimte voormeer
nesten, de soort heeft geen duidelijke voedselterritoria en
we hebben geen andere aanwijzingen dat zo'n surpluspopulatie
op Griend aanwezig is. Ook lijkt het onwaarschijnlijk
dat er sprake is van een sterk scheve seksratio in de
populatie als geheel. Mûller (2004) vond bij eieren en pas
geboren kuikens van Kokmeeuwen in Noord-Nederland
een aandeel van 49.8% mannetjes (N=1302 eieren/kuikens
uit 434 legsels) en toonde aan dat vrouwtjes tussen geboorte
en uitvliegen zelfs een iets hogere overleving hadden.
Mede omdat de seksratio bij onze nestvangsten vrij nauw
overeenkomt met andere studies denken we dat een sterk
scheve seksratio in de broedpopulatie eveneens geen factor
van belang is.
Er moet dus gezocht worden naar andere verklaringen. Al
snel gaan dan de gedachten uit naar de mogelijkheid van
geslachtsgebonden verschillen in foerageergedrag: verschillen
in dieet, verschillen in het gedrag tijdens het bemachtigen
van voedsel en/of verschillen in de locatie waar beide
geslachten naar voedsel zoeken. Deze drie factoren zijn in
ons onderzoek moeilijk van elkaar te onderscheiden omdat
we met het slagnet alleen individuen vingen die interesse
hadden in het lokvoer, maar er zijn aanwijzingen dat geslachtsgebonden
verschillen in foerageergedrag wel een rol
spelen bij het verklaren van onze bevindingen. Zo vond
Koopman (1999) duidelijke verschillen in seksratio tussen op
het nest bij Hoogkerk gevangen broedvogels (55% mannen)
en individuen waarvan later het ringnummer in de nabijgelegen
stad Groningen werd afgelezen (76% mannen, N=93).
De afgelezen vogels werden met voer gelokt en verreweg de
meeste waarnemingen stammen uit het voor- en naseizoen.
Mannetjes lijken dus makkelijker te worden aangelokt door
het voer, of er zitten in deze periode van het jaar meer mannetjes
dan vrouwtjes in het stedelijk milieu. Bij vers dode
adulte Kokmeeuwen, verzameld als verkeersslachtoffer in
mei-juni 1982-1983 rond het IJsselmeer (Voslamber 1991),
waren de mannetjes juist sterk in de minderheid (24%;
N=118). Op grond van maagonderzoek concludeerde
Berend Voslamber dat vooral adulte vrouwtjes in deze periode
dansmuggen Chiro nomidae eten. Juist dan vliegen er in
de omgeving van de Houtribdijk, Oostvaardersdijk en Af -
sluitdijk (dijken met drukke verkeerswegen) massale aantallen
dansmuggen, en vermoedelijk lopen vooral daardoor
vrouwtjes een veel grotere kans om door het verkeer gedood
te worden. Bij wintervangsten van Kokmeeuwen met
een klein slagnet en lokvoer in steden in Sleeswijk-Holstein
(Duitsland) zijn soortgelijke verschillen gevonden (Hein &
Martens 1988). Het aandeel adulte mannetjes bedroeg gemiddeld
75% (N=2321), maar was bij vangsten bij een waterzuiveringsinstallatie
veel kleiner (56%, N=153). Op grond
van latere waarnemingen werd geconcludeerd dat het hier
om voedselspecialisten ging. De voorbeelden maken duidelijk
dat dieetkeus verschillen in verspreiding tussen de geslachten
kan verklaren. In dergelijke studies is het echter
moeilijk vast te stellen wat oorzaak en gevolg zijn; hebben
mannetjes en vrouwtjes Kok meeuwen andere dieetvoorkeuren
waardoor ze ruimtelijk gedeeltelijk gescheiden voorkomen
of bepaalt een ruimtelijke scheiding (bijvoorbeeld
doordat de ene sekse dominant is en de andere uit bepaalde
gebieden verdrijft) het dieet?
Wintervangsten met behulp van lokvoer in het stedelijk
milieu laten zien dat ook de vangmethode invloed kan hebben
op de waargenomen seksratio. Onder overwinterende
Kokmeeuwen in Nederlandse steden was het aandeel mannen
aanzienlijk groter bij adulten die individueel met een
los liggend strikje waren gevangen (84%, N=1720), dan bij
adulten die gezamenlijk met een slagnet waren gevangen
(68%, N=448; Frank Majoor). Ook bij wintervogels in Kopen -
hagen werd een dergelijk verschil vastgesteld (Kjeld T.
Pedersen). Bij jonge Kokmeeuwen (eerste winter) was het
aandeel mannen groter bij vogels die individueel met de
hand waren gevangen (79%, N=141) dan bij vogels die gezamenlijk
met een slagnet waren gevangen (70%, N=426).
Dominantie van de gemiddeld grotere mannen over de kleinere vrouwen in de concurrentie om voedsel wordt vaak
aangevoerd als een verklaring voor deze verschillen in vangkansen
tussen man en vrouw. Misschien eten weinig vrouwen
afval en brood omdat locaties waar dit voedsel beschikbaar
is al in beslag zijn genomen door de dominante
mannen. Het zou dus kunnen dat mannen, om welke reden
dan ook, hun voedsel dichter bij de kolonie zoeken dan
vrouwen en we hierdoor meer mannen vingen met het slagnet.
Naar ons weten is onderzoek naar sekseafhankelijk foerageergedrag
bij Kokmeeuwen nog nooit uitgevoerd, zodat
onbekend is of hier op Griend sprake van zou kunnen zijn.
Geslachtsgebonden verschillen in foerageergedrag kunnen
dus een goede verklaring vormen voor het sterke overschot
aan mannen bij de broedvogels gevangen met het
slagnet. Andere gedragsverschillen tussen mannen en vrouwen
maken het aannemelijk dat ook de vangkans niet gelijk
is voor vogels die ervoor kiezen om naar het slagnet te komen.
In tegenstelling tot Koopman (1990) komen we dus tot
de conclusie dat de vangmethode wel van invloed kan zijn
op de seksratio van gevangen Kokmeeuwen. Kokmeeuw -
vangers doen er goed aan om hun methode en vanglocatie
goed te omschrijven, de vang omstandigheden voor ieder
individu goed te noteren en bij nestvangsten van broedvogels
systematisch aantekeningen te maken van uitgebraakte
voedselresten om meer inzicht te krijgen in sekseafhankelijk
foerageergedrag.
[pdf alleen voor leden] [english summary]
|