(2007) Recensie: Ebbinge B. 2007. In de greep van Siberische lemmingen. LIMOSA 80 (4): 175-175.
In de greep van Siberische lemmingen
Bart Ebbinge 2007. KNNV, Zeist. ISBN 978-
90-5011-267-3. 160 Pp, prijs € 19,90
Brandganzen broeden achter het
Oeralgebergte. Duizenden kilometers
achter de Oeral zelfs. Ze breiden hun
vroeger tot Europa beperkte broedgebied
blijkbaar uit naar het oosten. Dat
ontdekte Bart Ebbinge in de zomers van
2004, 2005 en 2006, toen hij in Noord-
Siberië met een groep Nederlanders en
Russen onderzoek deed naar het arctische
ecosysteem op de toendra van
Taimyr. Alleen al in 2006 vingen, wogen
en ringden deze biologen 150 steltlopers,
90 meeuwenkuikens, 60 zangvogels en
maar liefst 1500 ganzen. Ze telden nesten
en eieren en bestudeerden behalve vogels
ook de vegetatie en de zoogdieren.
Voorts moesten ze hout hakken (drijfhout;
bomen groeien daar niet), water uit
de beek halen, door sneeuw waden en
bootjes repareren. Stil zaten de onderzoekers
beslist niet. En tussendoor hielden ze
ook nog een weblog bij, dat nu als boek is
uitgegeven onder de titel "In de greep van
Siberische lemmingen".
De onderzoekers waren vooral geïnteresseerd
in de interacties tussen broedvogels
en zoogdieren. De op de grond
broedende Rotganzen, zangvogels en
steltlopers hebben te duchten van Poolvossen,
Sneeuwuilen, meeuwen en wezels.
Ze zoeken bescherming door juist
tussen meeuwen of rond Sneeuwuilen te
broeden, die Poolvossen wegjagen. Nog
beter is het als die vossen lemmingen te
eten hebben. In 2005 wemelde de toendra
van die beestjes en taalden vossen
noch meeuwen naar andermans eieren.
Dankzij de lemmingexplosie behaalden
de ganzen een groot broedsucces, evenals
de Sneeuwuilen wier uilskuikens de
hapklare lemmingbrokken voor het oprapen
hadden. Als gevolg van de lemmingenrijkdom
ritselde het toendragras zelfs
van de wezels. Dwergwezels om precies
te zijn, een martertje met kenmerken van
zowelWezel als Hermelijn. Maar dat bleek
nou weer vervelend uit te pakken voor de
zangvogels. Die deden het niet zo goed,
terwijl het lemmingschaarse seizoen van
2006 veel beter voor hen uitpakte. Ook de
Rosse Franjepoot was dat jaar opvallend
talrijk. Waarschijnlijk zijn "door de afwezigheid
van lemmingen de meeste Poolvossenweerweggetrokken,
en daar profiteren
de steltlopers dan weer van", schrijft
Ebbinge. Een aardige suggestie,maar dan
zou het gebrek aan lemmingen ook de
ganzen moeten helpen en dat is juist niet
zo. Hoe dat dan wel zit, vertelt hij niet: "Zo
blijven er steeds weer verrassingen voor
ons onderzoekers".
Een verblijf van drie zomers in een hut
op de toendra garandeert, zou je denken,
een boek vol spannende verhalen uit de
natuur en over het leven dat onderzoekers
daar leiden. Toch is dat niet helemaal
gelukt. Het is wel een leuk boek,maar het
had nog veel leuker kunnen zijn. Het aaneenrijgen
van stukjes voor een weblog
maakt nog geen goed populair-wetenschappelijk
boek. Het wordt een opsomming
van bezigheden en aardige wetenswaardigheden,
zonder veel spanning.
Meelevenmet de toendrabewoners – dieren
en hun onderzoekers – doe je al lezend
niet. Pas aan het eind schrijft Ebbinge
wat het doel is van zijn (tot nu toe
tien) expedities naar Siberië: de inventarisatie
van nesten en legselgroottes. Dat
had ik eerder willen horen. En waarom is
dat het doel? Hier en daar geeft Ebbinge
een hint,maar echt duidelijkmaakt hij het
niet. Hij lijkt soms haastig te schrijven; alsof
hij na twee weken vogels ringen ineens
heeft bedacht dat hij weer een deadline
voor zijn weblog halenmoet. Het leidt tot
slordigheden: herhalingen, lukraak wisselen
tussen verleden tijd en tegenwoordige
tijd, soms een kromme zin. En hoewel
het best een aardig boek is, is dat een gemiste
kans.
Recensie van Koos Dijksterhuis
[gratis pdf] [english summary]
|