KOFFIJBERG K, KLEUNEN A VAN & MAJOOR F (2007) Kwartelkoningen in de peiling: territoriumactiviteit en terreingebruik met zendertechniek in kaart gebracht. LIMOSA 80 (4): 167-171.
Afgezien van de verdragende raspende
roep van het mannetje blijft de leefwijze
en het terreingebruik van Kwartelkoningen
Crex crex voornamelijk in
het duister gehuld. Inventarisaties worden
bij voorkeur 's nachts uitgevoerd
en de roepplaatsen van de mannetjes
vormen het uitgangspunt voor het
vaststellen van het aantal territoria en
de beschermingsmaatregelen die sinds
1998 in Nederlandse hooilanden
plaatsvinden in het kader van het landelijk
soortenbeleid van het Ministerie
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(Gerritsen 2001, Gerritsen et
al. 2004, Schoppers & Koffijberg 2006,
Koffijberg 2007). Onduidelijk is echter
in hoeverre de roepplaats van hetmannetje
representatief is voor de situering
van het territorium en de ligging van
het nest. Onderzoek met behulp van
gezenderde dieren elders in het verspreidingsgebied
bracht onder andere
aan het licht dat mannetjes er 's nachts
doorgaans een vaste roepplaats op na
houden, maar vooral overdag veelvuldig
uitstapjes in de omgeving maken
(Tyler 1996, Schäffer 1999, Skliba &
Fuchs 2004). Vrouwtjes legden minder
grote afstanden af en bleken op 45-160
m van de roepplaats van het mannetje
te nestelen (Tyler & Green 1996). Zulke
informatie is uiteraard van belang voor
het beoordelen van de effectiviteit van
de genomen beschermingsmaatregelen,
die zich in ons land richten op het
uitsparen van een cirkel van ongeveer
100 m vegetatie rond de roepplaats
van een mannetje waar tot 1 augustus
niet wordt gemaaid (Gerritsen et al.
2004). Boeren en pachtersworden voor
deze maatregel gecompenseerd, en
zonder dit uitstel zou jaarlijks ongeveer
twee derde deel van alle roepende
Kwartelkoningen in ons land al in een
vroeg stadium worden verstoord
(Schoppers & Koffijberg 2006).
Om na te gaan hoe effectief deze
maatregel is, en hoe Kwartelkoningen
reageren op maaiwerkzaamheden in
de buurt van hun roepplaats, werden
door SOVON Vogelonderzoek Nederland
tussen 30mei en 19 juli 2007 in het
noordelijk IJsseldal en langs het Zwarte
Water (Ov.) 24 mannetjes Kwartelkoningen
met behulp van kleine VHFzenders
gevolgd. Dit onderzoek werd
uitgevoerd in opdracht van Vogelbescherming
Nederland, in het kader van
het soortenbeleid 2007 van het
Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (Koffijberg et al. 2007).
De gebruikte techniek was in eerdere
onderzoeken aan Kwartelkoningen al
met succes toegepast (Tyler 1996,
Schäffer 1999), en ook gebruikt bij het
onlangs uitgevoerde predatieonderzoek
aan weidevogels in ons land
(Teunissen et al. 2005). De gebruikte
zenders met individuspecifieke frequenties
(van de firma Holohil, Canada)
wegen 2.5 gram en werden met secondenlijm
op de onderrug van de Kwartelkoningen
aangebracht. De zender
hindert de vogel niet in de voortbeweging
en bij de rui eind juli valt hij vanzelf
af. De posities van de vogels werden
eens in de drie dagen overdag
gecontroleerdmet behulp van een ontvanger
en richtinggevoelige antenne.
Tweemaal werd's nachts een extra peilronde
gedaan. In eerste instantie werden
de gezenderde individuen vanaf
de rivierdijk gelokaliseerd (door hoge
positie betere ontvangst), vervolgens
werd de locatie van de vogel in het terrein
tot op ongeveer 5mnauwkeurig in
kaart gebracht en later in een
Geografisch Informatiesysteem (GIS)
verwerkt. Bij elke ronde werd het gehele
onderzoeksgebied op alle op dat
moment actieve frequenties afgezocht
om eventuele verplaatsingen vast te
stellen. Gemiddeld konden de gezenderde
mannetjes drie weken worden
gevolgd, in enkele gevallen tot zes of
zeven weken. Er is bewust voor gekozen
om alleen mannetjes te van een
zender te voorzien. Mannetjes laten
zich in tegenstelling tot vrouwtjes betrekkelijk
gemakkelijk vangen met behulp
van een recorder en (eventueel)
een mistnet. Belangrijke vragen zoals
die naar de afstand tussen roepplaats
en nest kunnen op deze wijze weliswaar
niet worden beantwoord, maar er
ontstaat wel inzicht in de eventuele
verstorende werking van maaiactiviteiten
in de vestigingsperiode van de
mannetjes. Hieronder komen met
name de roepactiviteit en het terreingebruik
aan bod. Koffijberg et al. (2007)
gaan uitgebreid in op de evaluatie van
de beschermingsmaatregelen.
Roepactiviteit en zendergegevens vergeleken
In het onderzoeksgebied werden in
2007 totaal 54 kwartelkoningterritoria
vastgesteld, 15 langs het Zwarte Water
en 39 in het IJsseldal tussen Deventer
en Kampen. Van enkele vogels kon de
roepactiviteit tijdens de inventarisaties goed worden vergeleken met de aanwezigheid
op grond van de zendergegevens.
Hieruit blijken direct de beperkingen
van waarnemingen van
roepende vogels. Van de vier voorbeelden
in figuur 1 verstomde de roepactiviteit
van één vogel op hetmoment dat
ook op grond van de zenderpeilingen
duidelijk werd dat de vogel uit het onderzoeksgebied
was vertrokken (defecte
zender niet uitgesloten, maar komt
op grond van eerdere ervaringen weinig
voor,Wolf Teunissen pers. med.). De
drie andere vogelswaren nog 13-16 dagen
aanwezig zonder dat ze 's nachts
werden gehoord (in een enkel geval
werd overdag wel kort geroepen). Bij
een nachtelijke controleronde op 19
juni waren er van de negen gecontroleerde
vogels maar drie (33%) vocaal
actief, waarvan nog eens één mannetje
onregelmatig riep. Bij de nachtronde
op 8 juli riepen van vijf gelokaliseerde
gezenderde vogels er vier (80%); kennelijk
was de roepactiviteit op dat moment
weer toegenomen. Hoewel deze
gegevens vanwege de kleine steekproef
wat anekdotisch van aard zijn,
passen ze wel goed in het beeld van de
roepactiviteit over het seizoen dat in
2003 in het Oldambt (Gr.) werd vastgesteld
(figuur 2). Ook daar werd eind juni
een dal in het aantal roepende vogels
gevonden, samenvallend met een
groot aandeel niet-actief roepende vogels
('crex crex' roepserie onderbroken
of met lange pauzes). Begin juli werd
vervolgens een opleving in het aantal
roepende mannetjes vastgesteld, maar
bleef het aandeel niet-permanent roepende
vogels hoog.
De meest aannemelijke verklaring
voor een dergelijk patroon in roepactiviteit
is de aanwezigheid van vrouwtjes.
Tyler & Green (1996) vonden bij een onderzoek
aan gezenderde mannetjes en
vrouwtjes in Schotland dat mannetjes
zodra ze gepaard zijn hun nachtelijke
roepactiviteit sterk verminderen. Ongepaarde
gezenderde mannetjes riepen
bij 92% van alle nachtelijke controles
volop, terwijl gepaarde mannetjes dit
slechts bij 12% van de nachtelijke controles
deden. Het wel of niet aanwezig
zijn van een vrouwtje was de belangrijkste
factor die de roepactiviteit bepaalde.
Het weer (bewolking, regen,
wind) had geen significant effect op de
roepactiviteit. Dat Kwartelkoningen
veel zouden roepen tijdens zwoele
nachten lijkt dus eerder te worden gestuurd
door het gedrag van waarnemers
dan het gedrag van de vogel zelf.
De tweede piek in roepactiviteit in juli
kan worden verklaard vanuit het feit
dat Kwartelkoningen er twee broedsels op na houden (Tyler 1996, Schäffer
1999). Zodra het legsel van het eerste
broedsel compleet is begint het mannetje
op een nieuwe plek weer fanatiek
te roepen in een poging een nieuw
vrouwtje aan te trekken. Het vertrek in
de tweede helft van juni van vier van de
zeven gezenderde vogels die tussen 30
mei en 13 juni waren gevangen past in
dit beeld. Het was ook in deze periode
dat de enige grotere verplaatsing binnen
het onderzoeksgebied zelf werd
vastgesteld (zie onder). De roepactiviteit
is dus een belangrijk extra gegeven
bij inventarisaties, en wordt tegenwoordig
ook als zodanig bij waarnemingen
opgevraagd (onderscheiden naar continu
roepend, met pauzes en af en toe
roepend, zie www.kwartelkoning.nl).
Terreingebruik rond de roepplaatsen
Alle Kwartelkoningen werden gevangen
op hun nachtelijke roepplaats (we
vermeden de vogels over grotere afstand
aan te lokken). De peilingen van
de zenders geven dus inzicht in de bewegingen
die de mannetjes (voornamelijk
overdag) rond hun roepplaats
maken. Daaruit kwamen een aantal patronen
naar voren. In de eerste plaats
verplaatste een aantal mannetjes zich
over grotere afstanden rond hun roepplaats.
Net iets minder dan de helft van
alle peilingen (N=154)werd binnen 100
m van de roepplaats gedaan (de afstand
die ook voor beschermingsmaatregelen
wordt gebruikt); slechts
één vogel werd gedurende de 19 dagen
dat hij werd gevolgd steevast in de
buurt (< 100m) van de roepplaats gelokaliseerd.
Veel andere individuen bewogen
zich tot op 250 m van de roepplaats
(totaal 78% van alle peilingen),
een enkeling zelfs nog daarbuiten. Bij
één van deze grotere verplaatsingen
ging het om een vogel die binnen het
onderzoeksgebied een nieuw territorium
vestigde (figuur 3). Deze Kwartelkoning
werd op 13 juni gevangen in de
Veldiger Buitenlanden van het Zwarte
Water ten noorden van Hasselt, en
werd tot en met 27 juni op die locatie
gecontroleerd. Op 1 juli bleek de vogel
afwezig, maar werd hij 5 km zuidelijker
aangetroffen in de Brommerd, ten zuiden
van Hasselt. In dit gebied waren op
dat moment ten minste drie andere
roepende Kwartelkoningen aanwezig,
waarvan tweemet een zender. Eén zendervogel
werd na de komst van de
nieuwe vogel nergens in de omgeving
meer teruggevonden. Omdat de nieuwe
vogel van vrijwel dezelfde locatie
riep vermoeden we dat hier sprake is
geweest van een territoriumconflict.
Dergelijke waarnemingen werden eerder
ook al gedaan bij ringvangsten
langs de IJssel bij Deventer (P. Voskamp
pers. med.) en zijn ook elders vastgesteld
(Green et al. 1997). Een roepende
Kwartelkoning op dezelfde locatie
hoeft dus lang niet altijd op hetzelfde
individu betrekking te hebben.
Een tweede in het oog springende
aspect was de grote overlap van activiteitsgebieden.
De voorbeelden in figuur
3 laten zien dat mannetjes elkaars
activiteitsgebied regelmatig doorkruisten.
Dit fenomeen trad op bij 15 van de
24 gevolgde mannetjes. Skliba & Fuchs
(2004) verklaren dit gedrag vanuit de
strategie van hetmannetje omoverdag
gericht de territoria van naburige mannetjes
op vrouwtjes af te zoeken. Deze zoektochten vinden voornamelijk 'heimelijk'
plaats; kennelijk kun je in de
buurt van een buurman beter maar
niet vocaal actief worden.
Activiteitsgebieden rond de roepplaatsen
Hoewel de Kwartelkoningen geregeld
op grotere afstand van hun roepplaats
te vinden waren bleken de uiteindelijke
activiteitsgebieden (home ranges) betrekkelijk
klein (berekeningmet behulp
van GIS-extensie LoCoH, Gertz &
Wilmers 2004). Gemiddeld ging het bij
20 individuen om 1.4 ha (uitersten 0.3
en 6.1 ha, verplaatste vogel uit figuur 3
als twee afzonderlijke individuen gerekend).
Deze waarden zijn overigens indicatief,
want het onderzoekwas er niet
op gericht de grootte van de homerange
te bepalen; daarvoor hadden meer
peilingen met een kleiner interval verricht
moeten worden. Onze gegevens
contrasteren echter zo sterk met buitenlandse
studies dat er meer aan de
hand lijkt dan alleen methodische aspecten
(tabel 1). Ierse en Schotse Kwartelkoningen
blijken er aanzienlijk grotere
home ranges op na te houden dan
de vogels in bijvoorbeeld Zweden,
Duitsland en Nederland. Nederlandse
activiteitsgebieden zijn het kleinst,
maar zijn dusmogelijk onderschat vanwege
het kleine aantal peilingen.
Anderzijds waren we in staat de vogels
langdurig te volgen, en doorgaans
neemt de grootte van de gemeten
home range toe naarmate een vogel
langer wordt gevolgd (Kenward 1987).
Waarom de grootte van de activiteitsgebieden
in de diverse gebieden zulke
grote verschillen laat zien is op dit moment
onduidelijk. Denkbaar zijn verschillen
in voedselaanbod (kleine home
ranges in gebieden met groot voedselaanbod?),
maar ook verschillen in de
aard van het broedhabitat of het territoriaal
gedrag. Nederlandse Kwartelkoningen
in uiterwaarden zijn wat betreft
hun bewegingen wellicht
gebonden aan de vaak smalle uiterwaarden
tussen winterdijk en rivierbedding.
Hoewel de rivier geenszins
een barrière hoeft te vormen (vgl. figuur
3b) lijkt het er tot dusverre niet op
dat mannetjes heel frequent de rivier
oversteken.Wellicht zijn ze daardoor in
hun bewegingen beperkt in vergelijking
met habitats elders. Zo zijn de
meeste Kwartelkoningen in Ierland,
Schotland en Zweden in het geheel
niet aan rivier-habitats gebonden en
hebben de broedplaatsen langs de
Oder een geheel andere dimensie dan
die langs de IJssel en het ZwarteWater.
Een alternatieve hypothese is dat in ieder
geval vogels op de Britse Eilanden
wellicht minder grote afstanden afleggen
voor een tweede broedsel, waardoor
de activiteitsgebieden rond de
eerste en tweede broedplaats niet
meer van elkaar zijn te onderscheiden.
In Nederland lijkt het er eerder op dat
vogels zich tussen eerste en tweede
broedsel over grotere afstanden verplaatsen,
gezien de vertrekkende vogels
in de tweede helft van juni en het
gedrag van de vogel die in figuur 3c is
afgebeeld. Deze verschillen laten zien
dat niet alle resultaten van de vaak aangehaalde
kwartelkoningstudies van Tyler
(1996) uit Schotland en van Schäffer
(1999) uit Polen goed overdraagbaar
zijn op andere broedgebieden.
[gratis pdf] [english summary]
|