MEER G VAN DER (2002) Waarnemingen van de Lachstern, Sterna gelochelidon KI., in Nederland. . LIMOSA 75 (4): 137-146.
Lachsterns vormen traditioneel een intrigerend onderwerp binnen
de Nederlandse ornithologie. Vooral hun voorkomen en verdwijnen
als broedvogel op De Beer bij Rotterdam is uitgebreid
gedocumenteerd en kan model staan voor het conflict tussen natuurwaarden
en economische ontwikkeling. Minder bekend is,
dat in de eerste helft van de vorige eeuw een belangrijk deel van
de NW-Europese populatie op trek in de nazomer in ons land
verbleef. Het onderstaande artikel uit 1930 geeft een gedetailleerd
overzicht van het voorkomen langs de toenmalige noordelijke
Zuiderzeekust. Aan het oorspronkelijk ongeïllustreerde artikel
zijn bij deze herpublicatie enkele illustraties toegevoegd die
het tijdsbeeld van de toenmalige ornithologische onderzoekspraktijk
laten zien. Zo verrichte de auteur, Gerrit van der Meer,
niet enkel (slaap)trektellingen, maar deed hij ook aan prooionderzoek
door enige Lachsterns te schieten, iets wat in die tijd
met name onder leden van de Club van Nederlandsche
Vogelkundigen een gangbare verzamelmethode was. Met deze
herpublicatie wordt de reeks historische artikelen in het kader
van het 75-jarig jubileum van Limosa afgesloten. Dat Lachsterns
ook nu nog een schaarse maar regelmatige gast in het huidige
noordelijke IJsselmeergebied zijn, wordt gedocumenteerd in
een tweede artikel van de hand van Ruud Vlek.
:Materiaal, vermeld in de literatuur
Tot 1925 ken ik 12 exemplaren1 van lachstern in
Nederland verzameld. Het zijn: mannetje adult
Haarlemmermeer (Schlegel zelf vermeldt Brasemer
Meer in Bouwstoffen I) 15 Aug. 1838 (zie
foto p. 141); 4 ex. te Kloosterburen, dicht bij de
zeekust in Groningen, nl. vrouwtje adult 12 Mei
1896, mannetje adult 6 Sept. 1897, mannetje en
vrouwtje adult 28 April 1900; 1 ex. Weert, in Limburg,
20 Aug. 1901; 4 ex. op de zandplaat
Onrust bij Texel, nl. 1 mannetje adult met 2
mannetjes juveniel en 1 vrouwtje juveniel 7 Aug.
1908; 1 ex. Heeze, in 't Z.O. deel van N.-Brabant
14 Mei 1909; vrouwtje adult te Oosterblokker 31
Juli 1909. Verder vermeldt Yarrell in de 3e uitgave
van 'A History of British Birds' (Vol. III, 1856,
p. 522), dat een van 2 ex. die in de zomer van
1839 in 't Z. van Holland door Temminck zouden
zijn waargenomen, werd verzameld. Nadere
gegevens daaromtrent zijn mij niet bekend.
Misschien berust het op een vergissing.2
Eigen materiaal
In 1925, '26, '27 en '28 verzamelde ik te Ferwoude
in Z.W. Friesland 16 exemplaren1 en
kon constateeren dat de soort daar tenminste
in Augustus elken avond in aantal passeert. Na
1928 heb ik er geen jacht meer op gemaakt.
In 't kort is van deze waarnemingen gedeeltelijk
melding gemaakt in Jaarbericht der Club
van Nederlandsche Vogelkundigen 15, p. 87
(Dec. 1925), 16, p. 126 (Dec. '26) en 17, p. 108
(Jan.'28), terwijl een ex. ter vergadering der
Club werd vertoond op 2 Jan. 1926 te Utrecht
(zie Jaarbericht 15, p. 116, April '26).
[gratis pdf] [english summary]
|