COTTAAR F KOFFIJBERG K, BERREVOETS C & CLAUSEN P (1999) Witbuikrotganzen Branta bernicla hrota in Nederland in de winters van 1995/96 en 1996/97. LIMOSA 72 (3): 89-98.
De populatie Witbuikrotganzen in het Oost-Atlantische
gebied behoort tot de kleinste en meest
kwetsbare ganzenpopulaties ter wereld. De grootte
van deze zogenoemde Spitsbergen-populatie
bedraagt slechts 4000-6000 individuen (Clausen
et al. 1998). Het grootste deel hiervan is in de
broedtijd te vinden op Spitsbergen. Kleinere aantallen
broeden op het Russische Franz Josefland
en in het uiterste noordoosten van Groenland
(Hjort et al. 1987, Clausen & Bustnes 1998, Clausen
et al. 1999). Het aantal belangrijke overwinteringsgebieden
beperkt zich tot minder dan tien. De
meeste daarvan liggen in Denemarken: gebieden
langs de oostkust van Jutland, langs de Limfjord
en in de Waddenzee. Buiten Denemarken is Lindisfarne,
Northumberland, in Engeland, de enige
pleisterplaats van betekenis (Clausen et al. 1998,
Clausen & Percival 1998). Na aankomst uit het
broedgebied, eind augustus en begin september,
verblijven de meeste voge1s in Denemarken. In de
loop van het najaar trekt een dee1 van deze vogels
naar Lindisfarne; een ander deel overwintert in
Denemarken (Jutland). Terugtrek naar Denemarken
vindt normaal gesproken al plaats vanaf december.
In april en mei concentreert de gehele
populatie zich langs de Limfjord in NW-Jutland
(Clausen et al. 1998).
In Nederland waren Witbuikrotganzen tot in de
jaren dertig - het moment waarop zeegrasvelden in
de Waddenzee door een ziekte werden gedecimeerd
- waarschijnlijk een relatief gewone verschijning.
Berichten van ganzenvangers op Wieringen
spreken zelfs van 10% Witbuiken onder de
door hen gevangen voge1s (Lebret et al. 1976). Tegenwoordig
worden jaarlijks slechts kleine aantallen
gezien, meestal in gezelschap van Zwartbuikrotganzen
Branta bernicla bernicla. Aflezingen
van geringde voge1s hebben bevestigd dat het
daarbij om vogels gaat die afkomstig zijn uit de
Spitsbergen-populatie (van den Berg 1984, Berrevoets
1988). Grote aantallen verschenen hier tot
nu toe alleen in strenge winters. Veel vogels verlaten
de Deense overwinteringsgebieden tijdens periodes
met strenge vorst en sneeuw. De meeste
steken dan de Noordzee over naar Enge1and, maar
kleinere aantallen duiken ook elders op, waaronder
in Nederland. Tot nu toe werd voor ons land
viermaal een dergelijke influx beschreven: in de
strenge winters van 1978/79 (van den Berg et al.
1979, Lambeck 1981), 1981/82 (van den Berg
1984), 1984/85 (van den Berg 1986) en 1986/87
(Berrevoets 1988).
Na een serie van acht opeenvolgende zachte
winters, beleefde NW-Europa in 1995/96 en
1996/97 twee koude winters op rij. En wederom
verschenen direct na de inval van de vorst Witbuikrotganzen
in Nederland. De aantallen overtroffen
zelfs die van alle eerdere winters en hadden
in 1995/96 ze1fs betrekking op een belangrijk
deel van de populatie. Dit artikel beoogt een reconstructie
te maken van het verloop van beide
vorstrushes.
[gratis pdf] [english summary]
|