JUKEMA J (1998) Was er in de 16e en 17e eeuw handel in door wilsterflappers gevangen Rosse Gruttos Limosa lapponica. LIMOSA 71 (3): 124-125.
Niet gehinderd door bepalingen van jachtwetten
was de jacht op vogels voor de 1ge eeuw met aIle
middelen toegestaan. Met slagnetten werden
Goudplevieren Pluvialis apricaria, Kemphanen
Philomachus pugnax, ganzen en vinkachtigen gevangen.
Langs de kusten gebruikte men stalnetten
voor waterwild, sleepnetten voor Patrijzen Perdix
perdix, valnetten (flouwen) voor Houtsnippen
Scolopax rusticola, strikken en lijmstokken voor
lijsters en kleine zangvogels en eendenkooien
voor verschillende soorten eenden (van der Ploeg
et al. 1977).
De goudplevierenvangst, in Friesland bekend
als wilsterflappen, is een vangmethode met slagnetten
die al eeuwenlang wordt uitgeoefend, met
name in Friesland. Hierbij werden voor commercide
doeleinden aanzienlijke aantallen gevangen
en gedood (Haverschmidt 1943, Eenshuistra 1973,
Jukema & Hulscher 1997). Met dezelfde vangmethode
zijn ook andere soorten steltlopers in grote
aantallen gevangen, zoals Kemphanen en Kieviten
Vanellus vanellus (Eenshuistra 1973, Jukema et
al. in voorbereiding).
Behalve deze twee soorten vermeldt een oude
bron ook de vangst van "Schryen". In het "Groot
Placaat en Charterboek van Vriesland" door G. F.
Baron Thoe Schwarzenberg en Hohenlansberg
(1768-95) vinden we verschillende afkondigingen
en bepalingen omtrent de jacht opgenomen. In
Deel V (p. 319) staat in een Placaat van 9 oktober
1628 te lezen: "waarbij het verkoopen van Visch,
Vogelen of ander Wild buiten de Provincie verboden
wordt". Ernst Casimir, Graeff van Nassau
enz., Stadhouder van Friesland mitsgaders Heeren
Ghedeputeerde Staten van Frieslandt kondigen
hiermede aan: "...terwylen oock mede in de Schryevanghst
ende andere Ghevogelte, groote misbruyken
werden ghepleeght, contrarie de Ordonnantie,
statueren Wy, dat deselve nae desen niet
sullen uitgevoert moghen worden, op de poene
van vyftig gouden Friesche ryders: doch wordt
den Houtvester toegelaten, volghens syne commissie,
tot dienste van den Conink van Groot-Brittannien
twee maal in 't jaar telckens vyfhondert
Schryen ende Hoincken te mogen senden, op alsulcken
tyt als hy Houtvester deselve alhier in 't
Landt best sal connen vanghen."
De namen "Schryen" en "Hoincken" houden
duidelijk verband met de Friese namen "Skriezen
en "Hoantsen", waarvan de Nederlandse namen
Grutto Limosa limosa en Kemphaan zijn. Eens-
huistra (1973) en van der Ploeg et al. (1977) gaan
er van uit dat het bij Schryen om Grutto's gaat.
Deze veronderstelling lijkt mij onjuist; de gevangen
Schryen hebben betrekking op Rosse Grutto's
Limosa lapponica.
Uit het Placaat blijkt dat er jaarlijks aanzienlijke
aantallen Schryen werden gevangen. Deze aantallen
zijn wat Grutto's betreft niet te realiseren,
vooral omdat Grutto's zich volgens ervaren wilsterflappers
niet met slagnetten laten vangen.
Waarschijnlijk heeft dit te maken met schuwheid
en alertheid, maar zeker ook met het veel minder
aanwezig zijn in groepsverband. Na aankomst in
Nederland (veelal in groepen in februari/maart)
verspreiden de vogels zich binnen enkele weken
over de broedterreinen. Na het broedseizoen (eind
juni tot eind augustus) treedt weer groepsvorming
op met name bij slaapplaatsen. Na augustus worden
vrijwel geen Grutto's meer in ons land waargenomen.
AIleen in deze twee perioden is het
denkbaar dat groepjes Grutto's met slagnetten gevangen
zouden kunnen worden. Hier staat tegenover
dat Rosse Grutto's zich relatief gemakkelijk
laten vangen. Ze zijn minder schuw, komen in
Noord-Friesland voor in grotere aantallen, vormen
dichte groepen en zijn langs de kust van de Waddenzee
slechts enkele maanden per jaar afwezig.
Met name tijdens de voorjaarstrek in april en mei
maken grote aantallen Rosse Grutto's gebruik van
de aangrenzende graslandpolders om hier te foerageren
en te overtijen. Eigen vangresultaten met het
wilsterslagnet in de polder bij Paesens en op Texel
waarbij daggemiddelden van 50 Rosse Grutto's
gehaald werden, tonen aan dat deze steltloper gemakkelijk
te vangen is.
Veel Rosse Grutto's die in de 16e en 17e eeuw
in Friesland verhandeld werden, waren vermoedelijk
afkomstig uit het gebied langs de vroegere
Zuiderzeekust. Voor de aanleg van de Afsluitdijk
(1932) lag hier een getijdengebied waar ongetwijfeld
veel Rosse Grutto's aanwezig zijn geweest.
Dit wordt bevestigd door Ten Kate (1936) die
schrijft dat bij Workum grote aantallen verbleven
met een geschat aantal van 2000 op 7 mei 1931.
Er zijn aanwijzingen dat hier in het verleden
werkelijk gevangen is. Dit blijkt uit een vermelding
in de Heerenveense Koerier van 6-02-1951
waar twee tachtigjarige wilsterflappers uit Molkwerum,
Zeldenrust en Schaper, te kennen geven
dat voorheen tot april gevangen mocht worden
waarbij behalve wilsters ook Kemphanen en
Mearnen buit gemaakt werden. Met Mearn werd
een klein soort Grutto bedoeld. Ook nu nag is bij
oudere wilsterflappers in ZW-Friesland zoals Hette
Couperus (74 jaar) en Sybolt Smid (81 jaar), de
Rosse Grutto bekend als Mearn. Yde Couperus uit
Stavoren (89 jaar) gat aan de Rosse Grutto niet te kennen, maar weI de Mearn, een 'lytse' wulp zander
kromme snavel die in het voorjaar in groepjes
de graslandpercelen bezocht (mond. meded. 4-041998).
De naam Mearn is ook te vinden in de
"Lyst fen Fryske Fugelnammen" (de Vries 1928)
Hier is te vinden: "Limosa lapponica - Rosse
Grotto. Frysk: Heawylp, Reade Skries, Reade
Skrier ef Reade Skrie. Yn de Sudwesthoeke:
Mearn". Deze volksnaam in een kleine regio van
Friesland geeft de betrokkenheid van de bevolking
met deze steltloper aan.
De grote aantallen wilsterflappers die vroeger
actief waren langs de kust van de Zuiderzee (Jukema
et al. in voorber.) en het feit dat dit gebied als
getijdengebied geschikt moet zijn geweest voor
Rosse Grotto's laten er weinig twijfel over bestaan
dat het bij de vermelde Schryen niet om Grotto's,
maar om Rosse Grotto's ging.
[gratis pdf] [english summary]
|