Foto: Peter Teune
Limosa Zoek Afleveringen Abonnementen Redactie Instructies NOU Home English

Limosa artikel samenvatting      

[vorige]

[volgende]

WENINK PW, SMIT CJ, TILANUS MGJ, MUISWINKEL WB VAN & BAKER AJ (1992) DNA-analyse: achter de grenzen van de biometrie. LIMOSA 65 (3): 109-115.

De Nederlandse getijdegebieden zijn van groot belang voor veel trekkende watervogelsoorten. Ze vervullen een funetie als ruigebied (Boere 1976) en zijn belangrijk voor het aanleggen van vetreserves die nodig zijn om de lange reis naar de broed- of overwinteringsgebieden te kunnen volbrengen (o.a. Piersma & Jukema 1990). Het totaal aantal watervogels in de Nederlandse Waddenzee in het najaar bedraagt ongeveer 900 000 exemplaren (Smit & Wolff 1980). In het Deltagebied nemen de aantallen geleidelijk toe in de loop van de herfst. Hier zijn de grootste aantallen watervogels in december en januari aanwezig: ongeveer 600 000 (Meininger et at. 1984). Waddenzee en Delta liggen voor watervogels op een strategiseh heel belangrijke positie. Ze liggen op een kruispunt van trekwegen tussen de overwinteringsgebieden langs de kusten van West-Europa en West-Afrika en de broedgebieden op de toendra's van het hoge noorden. De broedgebieden strekken zieh uit van NO-Canada in het westen tot Centraal-Siberie in het oosten (Smit & Piersma 1989). In de doortrek- en overwinteringsgebieden komen deze versehillende broedpopulaties bij elkaar. Veel watervogelsoorten zijn buiten de broedtijd met meer dan een populatie in de Waddenzee en de Delta vertegenwoordigd. Voor zover mogelijk kan daarom aileen in de broedgebieden van geseheiden populaties gesproken worden. Soms zijn de broedpopulaties van een soort aan de hand van liehaamsmaten, via de biometrie, van elkaar te onderseheiden. Er kan eehter ook zoveel overlap zijn in de liehaamsmaten van versehillende populaties dat dit niet mogelijk is, zelfs niet na een geavaneeerde statistisehe analyse van de meetgegevens (o.a. Wymenga et at. 1990). Ringprogramma's hebben tot dusver de meeste informatie over trekroutes opgeleverd (Speek & Speek 1984). Vondsten en terugvangsten hebben eehter een vrij incidenteel karakter en omvatten vaak maar een deel van de trekroute van een soort. Van veel doortrekkende vogels is nog steeds niet goed bekend uit welk broedgebied zij afkomstig zijn en waar zij de winter doorbrengen, ook doordat populaties binnen een soort versehillende trekstrategieen kunnen hebben. Het lijkt niet mogelijk om deze vragen met de bestaande teehnieken op te lossen. Daarom hebben wij in de afgelopen jaren Limosa 65 (1992) 3 gewerkt aan het toepasbaar maken van een teehniek, waarmee het mogelijk is om afzonderlijke vogels onder de veren te kijken. Basis van deze teehniek is de analyse van een klein deel van het genetiseh materiaal van een vogel. Uitgaande van sleehts een enkele druppel bloed kan het DNA van een vogel worden gekarakteriseerd. In dit artikel laten wij zien dat het mogelijk is om versehillen in het DNA te gebruiken om vogelpopulaties te onderseheiden. Het onderzoek is in eerste instantie gerieht op een soort. Bonte Strandloper = Kleine bonte strandloper Calidris alpina = Calidris alpina schinzii

[gratis pdf] [english summary]



limosa 65.3 1992
[volledige inhoud van deze LIMOSA]


webmaster